Over identificatie in boeken

De komende week komt De klok van Iris Murdoch opnieuw uit in het Nederlands. Een boek van een halve eeuw geleden waarin één van de hoofdpersonen homoseksueel is. Nog wel met een hoop geworstel, maar zonder een morele terechtwijzing van de verteller. Een van de redenen om vorig jaar De Regenboogreeks te starten (onder redactie van Doeke Sijens en ondergetekende) was om gay klassiekers opnieuw uit te geven in een herkenbare serie. Waarom? Daarom!

Pam van der Veen interviewde me een paar weken geleden voor het AD over de reeks.

Als puber las Coen Peppelenbos (54) voor het eerst een roman waarin een man verliefd wordt op een man: Ik had een wapenbroeder van Maarten ’t Hart. En hoewel hij weinig moeite had met zijn eigen ontluikende homoseksuele gevoelens, vond hij het toch prettig een boy meets boy-boek te lezen. Natuurlijk, je had ook de romans van Gerard Reve, maar daar herkende hij zich niet in. ‘De personages van Reve zijn bepaald niet gewoon. Qua identificatie viel dat dus een beetje tegen, voor mij als 15- jarige. Pas later ben ik zijn stijl en humor gaan waarderen.’

Eerlijk gezegd wist ik niet meer of ik toen Ik had een wapenbroeder heb gelezen. Het boek waarmee ik de literatuur ben ingerold was De aansprekers van Maarten ’t Hart. Dat ging helemaal niet over homoseksualiteit, maar over de dood en een vader-zoonrelatie. Reve ben ik pas tijdens mijn studie Nederlands gaan waarderen, maar me identificeren met de hoofdpersonen omdat ze homoseksueel waren: niet echt. Gelukkig kwamen er heel veel andere boeken met heel veel diverse personages, want ook binnen de homoliteratuur heb je lieverds, klootzakken, sportievelingen, nerds, uitslovers, cynici, motorrijders en zweefkezen. Het zou niet best zijn als je je daar allemaal mee kon identificeren. En toch, als de seksuele geaardheid overeenkomt met die van mij, dan is dat wel eens prettig in die stortvloed aan heteroseksuele relaties binnen boeken. Daarom begin je een boekenreeks, niet omdat het moet, maar omdat het kan.

De eerste boeken die ik schreef (alweer met Doeke Sijens) waren gay-soaps. Achteraf gezien niet echt een vliegende start voor een literaire carrière, dan kun je toch beter schrijven over een tobbende backpacker in Tibet en een reisbeurs van het Fonds aanvragen. Doeke en ik vonden destijds dat er te weinig optimistische gay-boeken waren, aids was killing voor een beetje feelgood-roman. Omdat er in Nederland nooit zoiets luchtigs verscheen, zijn we het toen maar zelf gaan schrijven. Hetzelfde geldt voor de Regenboogreeks: niet gaan zeuren over wat er allemaal ontbreekt in de wereld of dat je wordt achtergesteld, maar gewoon doen.

Als ik het derde deel, de dundruk-editie van Murdoch in de vertaling van Hella S. Haasse in de kast zet, voel ik toch een lichte trots.

Coen Peppelenbos