Sluimerende dichters, snurkende gedichten

De nieuwe bundel van Frouke Arns heet De camembertmethode en dat geeft te denken. Een methode is immers iets om ingewikkelde processen een beetje ordelijk te laten verlopen. Ze dwingen de schoonheid van de chaos in een armoedig keurslijf. Schoolboeken heten ‘methode’, omdat ze bedoeld zijn om kinderen de illusie van grip te geven op het ongrijpbare. De moderne samenleving is een agglomeraat van wetten, regels, gebruiksaanwijzingen en ezelsbruggetjes, vaak zo ingenieus en vergezocht dat ze hun doel totaal voorbijschieten. Wat dan wel weer zijn charme heeft.

Ook de poëzie speelt het spel mee. Soms door in de vorm van een sonnet, referein of ollekebolleke een orde en een regelmaat te suggereren die er niet zijn. Soms ook door in een veel vrijere vorm te proberen de ordeloosheid in kaart te brengen – en daardoor te beheersen. De slotregels uit ‘Aan onze gemartelde bruid Indonesia’ van Lucebert vormen daar een klassiek voorbeeld van:

ik ben de bruidegom zoete boeroeboedoer
hoeveel wreekt de bruidegom de bruid
als op java plassen bloed zij stuiptrekt
uitbuiters hun buit haar ogen oesters inslaan en uitzuigen?

Dit is niet (alleen) het gestamel van een machteloze bruidegom die ziet hoe zijn geliefde voor zijn ogen gemarteld wordt. Het is ook een poging van de ik-figuur om met alle taalmiddelen die hem ten dienste staan, de ellende zo nauwkeurig mogelijk te verwoorden. Kun je het beter zeggen? Waarschijnlijk niet. Maar is het gedicht daarmee gelijkwaardig aan de beschreven werkelijkheid? Nee, het zijn maar woorden. Het is een gedicht, dus volstrekt ongevaarlijk. Het is, kortom, een methode.

De bundel van Arns sluit af met het titelgedicht ‘De camembertmethode’. Laat ik dus maar eens heel methodisch bij het eind beginnen:

Wakker. In een bed vol slaap.
Waarin je gedachten wegwoelt, zoals je vroeger
een kuil in zee wilde scheppen, met meisjeshanden
en vrouwendenken: waarschijnlijk weer niet genoeg
je best gedaan.

Of vermoeden dat je camembert bent. Zachtrond
en melkwit op temperatuur ligt te komen tussen de
lakens van klamme gedachten. Langzaam uitlopen.
Honger krijgen van de metafoor en dan
de koelkast leegroven.

Bijna voor het grijpen, woorden voor wat niet wil
gaan slapen. Woorden voor de oude kuil
in het water waarin je nooit kon verdwijnen.
Naast je een gedicht in diepe rust,
begint zachtjes te snurken.

Die camembertmethode is blijkbaar geen handleiding om kaas te maken, als iemand dat al mocht denken. Het is een hulpmiddel om vanuit een genoegzame nachtrust de harde, kille dag weer een beetje aan te kunnen. Het is daarmee bij uitstek een gedicht voor pubers, voor middelbare scholieren. Want zij verkeren immers in die heerlijke levensfase waarin de overgang van de nacht naar de dag niet lang genoeg kan duren. Verbeeld je een stuk camembert te zijn dat ligt te chambreren. Op een gegeven moment dwingt de metafoor je je bed wel uit.

Maar, zo lezen we aan het eind, het is ook een gedicht voor dichters (wat overigens niet per se een andere doelgroep is dan pubers). Er liggen blijkbaar ook woorden te chambreren. Terwijl de ik-figuur tergend langzaam de dag binnen laat komen, verkeert het gedicht in diepe rust. Het begint zelfs zachtjes te snurken en lijkt daarom verder weg dan ooit. Staat de verklaring al in de eerste strofe: ‘waarschijnlijk weer niet genoeg / je best gedaan’?

Thuis, in je luie stoel, heb je op dit moment de hele bundel al achter de rug. En dan herken je die eerste strofe, want die staat letterlijk ook al ergens in het begin van het boek. Het derde deel van het openingsgedicht ‘Cyclus’ begint ermee. En daarmee krijgt de hele bundel iets cyclisch. In het gedicht ‘Cyclus’ volgt na ‘weer niet genoeg / je best gedaan’ nog:

[…] De kordate knipt de zon aan
in de kamer, voelt je pols, morrelt aan draden,

laat je dan weer gaan. De schimmen komen
met hun verhalen. Het suizen, zoemen,

het af en aan van schoenen die de bloemen dragen;
gefluister spoedt zich naar een hoofduitgang.

En al die tijd je handen
als kleine vogels op het laken.

Ik denk dat we die ‘kordate’ uit het begin, maar snel moeten vergeten. Dat is de te bestrijden aanvechting om ’s morgens maar meteen fysiek op gang te komen. Die verstoort slechts de rust. ‘Schimmen’, ‘verhalen’, ‘suizen’ en ‘zoemen’ genereren daarentegen een hersenactiviteit waarbij van het lichaam nog niets verwacht wordt. De handen blijven in volle rust op het laken liggen. Hier ontstaat de poëzie, niet op papier, maar in het hoofd.

De gedichten uit de afdeling ‘Elders is hier’ bieden een dichterlijke reis langs een aantal wellicht herkenbare geografische plaatsen. Londen komt langs, meer bepaald een tocht met de metro naar het beeld van Amy Winehouse in Camden. In Berlijn trekt het gedicht ‘Vloeibaar goud’ een lijn van een ansichtkaart naar de historische Olympische Spelen van 1936 en de hardloper Jesse Owens. Verder voeren de gedichten de lezer onder andere langs Finland, Wenen, Athene en Las Vegas. Een ander gedicht brengt de lezer terug naar de ‘Eerste keer boven Antwerpen’:

Ze konden ons bijna raken, die vrome
stenen eeuwen van de kathedraal waarnaast
wij wakker lagen in die pluchen kamer
met zoveel duvel in onze donder
dat wij de sprong wel wilden wagen.

De beddensprei rook ernaar; ik zag schrale
dromen in het spiegelend plafond weerkaatst
onze bleke lijven in een vreemd gevecht
gewikkeld dat geen van ons nog winnen wou,
lichtreclame knipoogde tegen de muren.

En de kathedraal bracht met elke slag
die nagalmt in mijn sleets geheugen
de morgen dichter, waarop wij in het
blauwe uur elkaar als blinden lazen
op elke vingertop een traag verhaal

tot in het hongerige ochtendlicht
ik opvloog als een rode vogel,
hoog boven de stad die spoedig
zou ontwaken.

Wie zijn deze vreemde toeristen in die eeuwenoude stad? Wie lezen daar in het blauwe uur elkaar als blinden met op elke vingertop een verhaal? De gedachten kunnen alle kanten op gaan: dagjesmensen, dichters (dankzij het woord ‘dichter’ midden in de derde strofe. Weliswaar in een heel ander betekenis, maar toch!). Of moeten we de historie en dat verrukkelijke, maar duivelse biertje in de eerste regels niet veronachtzamen en zien we hier werkelijk Antwerpens beroemdste duivel tot leven komen? Als de een inderdaad Moenen is, is de ander onvermijdelijk Mariken die speciaal voor de zonde helemaal uit Nijmegen naar Antwerpen kwam. Iedere Nederlander met meer dan drie jaar havo én een goede leraar Nederlands kent haar immers. Alleen in Nijmegen denken sommigen nog dat de geschiedenis over Mariken van Nieumeghen van hen is. Voor de rest van ons is Nijmegen in dat verhaal slechts een metafoor voor een verre, vreemde stad. Pas in Antwerpen komt Mariken tot leven. En hoe!
Voor wie Antwerpen kent, heeft het gedicht volop raakvlakken met de belevingswereld. Voor wie de stad niet kent, raakt de tekst in ieder geval aan de belezingswereld. En voor wie noch de stad, noch het verhaal iets zegt? Dan blijft het een krachtig gedicht over de roes van een schurende vriendschap in een ongenaakbare stad. Een betere illustratie van de kracht poëzie kun je je als lezer en niet wensen.

Jan de Jong

Frouke Arns – De camembertmethode. De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen. 72 blz. € 18,50
Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2019-6.