Een boek dat de lezer aan de kant laat staan

‘Volg je de wereldeconomie nog steeds een beetje? Dit keer set de crisis door, of niet?’
‘Het ziet ernaar uit,’ antwoordde Ate slechts.
‘En…’ hield Jos aan. ‘Wat zou dat met zich mee brengen? Wat denk je?’
‘Wat de wereldmarkt betreft lijkt het voorlopig vooral nog om de beheersing van de grondstoffenvoorsiening te gaan. Maar waar kun je de drijfveren vanuit de conjuncturele situatie en die van de almaar voortgaande militarisering nog van elkaar scheiden? Ik weet het niet.’
‘Dat is de vraag, inderdaad.’
Ate toonde geen belangstelling meer voor het onderwerp. Jos ging er wat meer op zijn gemakt bij zitten.
‘Mij lijkt de onzekerheid over nieuwe technologieën en de uitwerking daarvan, niet alleen op de lange maar ook op de korte termijn, nooit zo groot te zijn geweest.’

Dit citaat is niet ontleend aan de fameuze treitertrends van Kees van Kooten. De bloedserieuze dialoog tussen twee mannen is te vinden op bladzijde 19 van het nieuwe boek van Ger Verrlps, Berlijns blauw. Op de volgende bladzijde worden nog enige wijsheden uitgewisseld: ‘Het hangt steeds meer van de Chinezen af, of niet?’, ‘Wat kunnen de Russen ertegenover stellen?’, ‘Los daarvan… Marx zou weinig moeite hebben met een kijk op het Stalintijdperk als periode van de primitieve accumulatie. Voor een staatskapitalistische industrialisatie.’ Etc.

Het is onzin om te stellen dat het 189 pagina’s tellende boek van Verrips bol staat van dit soort in volle ernst gedane bewegingringen: het is immers een verhalenbundel, wordt althans als zodanig gepresenteerd. In een literair werk kan cafépraat als hierboven geciteerd voorkomen, bijvoorbeeld in parodische zin, bijvoorbeeld om loos gezwets en daarmee gepaard gaande dikdoenerij aan de kaak te stellen. Uit het in het onderhavige boek gebodene blijkt echter nergens dat iets dergelijks in de bedoeling van de schrijver lag.

Op de achterzijde van het boek wordt gezegd dat de verhalen ‘ook (kunnen) worden gelezen als momentopnamen in een roman, in een oeuvre waarin zich een verrassend, breed opgezet beeld van deze tijd gaat aftekenen.’

Mij lijkt het overdreven, zowel het beweerde over die roman als dat over een breedopgezet beeld. Eerder is er sprake van een eng wereldbeeld. Jos, hoofdrolspeler in het eerste, derde en vijfde verhaal, is historicus en oud-bestuurslid van de communistische partij. Als afvallige krijgt hij te maken met minachting van zijn ex-partljgenoten die bovendien zijn vrouw proberen te bewegen om hem te verlaten. (Later blijkt zij dit inderdaad te hebben gedaan.)

Erg verrassend vind ik dat tijdsbeeld niet. In dit opzicht verschilt dit boek immers nauwelijks van het werk van afvallige calvinisten die het bekrompen wereldje waaruit zij voortkomen ook al niet kunnen vergeten.

Enige compassie met zijn hoofdpersoon weet Verrips de lezer niet te ontlokken, wat wel zal komen door het feit dat het beschreven milieu slechts herkenbaar is voor wie zelf in dat milieu heeft verkeerd. Iedereen weet dat calvinisten op zondag niet mogen fietsen, maar wat weten wij van het subtiele spel dat communisten bijvoorbeeld met de geschiedenis spelen?

Verrips, zelf een afvallige, schrijft van binnenuit, met een historisch besef dat hem als persoon misschien siert, maar dat, in dit boek expliciet onder woorden gebracht, juist potsierlijk aandoet. De mengeling van historische feiten met fictieve belevenissen maakt de hoofdfiguren ongrijpbaar en daardoor ongeloofwaardig.

Hoofdfiguren, inderdaad. Jos werd al genoemd, in de drie andere verhalen is het Victor om wie hèt gaat, toneelschrijver tobbend met relatieproblemen. In het laatste verhaal blijken Jos en Victor elkaar te kennen: ze corresponderen met elkaar.

Ware het boek geslaagd geweest, dat had de schrijver hier de boog voltooid die van de verhalenbundel een volwaardige roman had gemaakt. Het is niet alleen onhandigheid die Verrips heeft doen grijpen naar hamer en spijkers om Berlijns blauw althans nog de schijn van doortimmerdheid te verschaffen. De spijkers zijn in dit geval de vele cursief gezette citaten waarmee het boek is doorspekt, de materie bij elkaar houden kunnen ze niet.

Jos en Victor, misschien beiden afsplitsingen van Ger Verrips, houden elkaar onvoldoende in evenwicht, de verhaalde anekdoten (‘momentopnamen in een roman’) hadden evengoed kunnen worden vervangen door andere en de kunstmatig opgeroepen afstandelijkheid laat de lezer aan de kant staan. Verrips heeft een voor een schrijver ernstige beoordelingsfout gemaakt: de stof die hij voorhanden had is oninteressant, alle interessantdoenerij ten spijt.

Frank van Dijl

Ger Verrips – Berlijns blauw. De Arbeiderspers.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk van 14 augustus 1982.