Fictie en werkelijkheid

Je kunt wel mooi beweren dat poëzie niet autobiografisch gelezen moet worden, maar dat wordt toch moeilijk bij het lezen van de gedichten van Rosa Schogt, een vrije meid, die onbekommerd schrijft over haar seksleven of moet je zeggen: over het seksleven van een vrouw, die ze dan wel heel goed kent?

Bij ‘Slaapliedje voor een klein meisje’ ligt ze in het bed van een man wiens vrouw ergens naar een cursus is. ‘Ze komt vanzelf weer terug na een paar dagen. / Dan ben ik alweer weg maak je geen zorgen / Je vader wil me enkel deze nacht / Ik wou dat ik zo weinig wist als jij’. Het kleine lieve meisje huilt en wordt uit haar bedje gehaald en ze mag tussen de gelieven inliggen. Papa slaapt omdat hij zo moe is van de nacht met zijn minnares.

Het is een schattig gedicht, liefdevol naar het kleine meisje. Het grote meisje is onder de indruk van haar vader en ze voelt zich wellicht schuldig, maar niet zo erg.

Rosa Schogt is actrice en ze schrijft over haar ervaringen op het toneel. Ze houdt van haar tegenspeler, in het stuk of ook echt. In een monoloog is ze wanhopig en in een volgende scène verlangt ze naar de man, die haar kust en aanraakt, maar nooit voor haar kiest. In de tweede akte, dat weet ze, ligt er een wapen in het bureau van scène acht. Ze wilde dat de schrijver van het stuk iets fataals laat gebeuren met de man, bijvoorbeeld een tram van het Leidseplein die de schouwburg binnenrijdt en de man verplettert. In de laatste scène gaat het wapen af. De man rent naar achter en het publiek klapt ‘en drinkt tevreden wijn na afloop // ’t Was droevig maar toch mooi’.

In dit gedicht wordt een dubbel spel gespeeld: toneel en werkelijkheid, gedicht en spot over het eigen gevoel.

In ‘Den Haag 1992’ is de ik 12 jaar, net als de dichter in dat jaar. Ze is het gewoon zelf. Ze schrijft over de brugklas met al zijn verwarringen, vriendschappen, vreemde leraren, te lezen boeken. ‘Het zou nog zesenhalfjaar duren tot mijn eerste zoen.’ Maar toen ging ze ook los, denkt de lezer.

Rosa Schogt is een dichter die goed nadenkt over de keuze van woorden. Waarom zou ze het woord ‘immers’ in een gedicht laten staan en waarom ‘inmiddels’. Haar natte schoenen op de trap maken een ‘zompig geluid / dat in het Engels beter klinkt.’ ‘Swampy’? En dan gebeurt er iets wat haar tekent als dichter: ‘Je zegt tegen niemand in het bijzonder / dat je zin in inktvis hebt.’ Wat gebeurt er? Je schrijft over wat je meemaakt en over wat je zo maar denkt. Je zou het inspiratie kunnen noemen, maar je weet ook wel dat de woorden ‘zin in inktvis’ zijn opgeroepen door de woorden ‘immers’ en ‘inmiddels’ en het ‘zompig geluid’. Of weet je dat niet? Gebeurt het gewoon omdat je zo’n soort talent hebt?

Een hilarisch gedicht: 

Mijn oma zou, als ze geboren was in ’80, niet in ’23,
wel geweten hebben hoe het tegenwoordig met de liefde gaat.
Ze zou niet trouwen met de tweede man met wie ze zoende,
ze zou zeker niet als maagd beginnen aan een huwelijk, nee,
ze zou gewoon eens meegaan met een onbekende, na een
leuke nacht ontdekken dat ze blijkbaar zo’n soort meisje was,
dat dit soort dingen kan en prima vindt.
Mijn oma zou dat nog eens doen, en nog een keer.

Volgen nog vijf strofen waarin oma van alles probeert en leert dat je zonder liefde maximaal drie keer kan vrijen met een willekeurige man.

De ik heeft alle begrip voor de ontrouwe Odysseus, die in zekere zin toch trouw bleef aan Penelope, ook al ligt hij acht jaar bij een ander, even trouw als de hond Argos, wachtend op de stoep van zijn woning.

De ik leest het boek van een man met wie ze vrijt. Het boek is niks: te veel adjectieven en cliché’s, maar de seks is prima. Wat te doen? Hoe moet ze reageren op het boek? Liegen? Nuanceren?

Een gedicht heet ‘Chiasme’, dat is een stijlfiguur, ook wel kruisstelling genoemd. Er staat boven: Bij Bloems ‘Insomnia’ . Een chiasme vinden we in de eerste strofe:

Denkend aan de dood kan ik niet slapen,
En niet slapend denk ik aan de dood,
En het leven vliet gelijk het vlood,
En elk zijn is tot niet-zijn geschapen.

In Schogts gedicht heeft de ik steken onder haar borst, maar er is niemand. Er zou iemand moeten komen om haar gerust te stellen. En dan komt iemand, een man, echt of in haar verbeelding, maar die sluipt binnen en overmant haar en dan eindigt het gedicht zo:

Ik dacht aan hem ik kon niet slapen
Ik sliep niet slapend ging ik dood.’

Remco Ekkers

Rosa Schogt – Dansen te ontspringen. De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen. 64 blz. € 18,50.