Onlangs rolde van de persen: De psychedelische sixties van Tzum-recensent en muziekfanaat Wiebren Rijkeboer. In De psychedelische sixties belicht Wiebren Rijkeboer vooral de bands die de weg naar het succes niet of nauwelijks hebben gevonden. Rijkeboer voert de lezer terug naar de nieuwe jeugdcultuur in Amerika waarin honderden bandjes ontstaan, die experimenteren met drugs en nieuwe muziekvormen. De garagerock en psychedelica verspreiden zich over het hele land. Van San Francisco en Los Angeles tot New York en Boston, maar ook in Texas. Vandaag lichten we daar één hoofdstukje uit. (En als je de muziek wilt horen, klik dan hier.)

Moby Grape

Super getalenteerd: ze hadden de juiste liedjes, een ultrahippe uitstraling en de houding van psychedelische rock-‘n-rollers. Moby Grape: ze hadden het allemaal. Maar de aanvankelijke koningen van de San Francisco-sound verloren het ook weer. Een van de in potentie grootste bands ooit, draaide uiteindelijk uit op een enorme mislukking.

Het begin is zo veelbelovend: de Canadees Skip Spence wil geen drummer meer zijn in Jefferson Airplane, maar gitarist in zijn eigen band. En dus gaat manager Matthew Katz op zoek naar geschikte sparring partners. Die vindt hij in door de wol geverfde muzikanten: zanger-bassist Bob Mosley uit San Diego; zanger-gitarist Peter Lewis uit Los Angeles; zanger-drummer Don Stevenson en zanger-gitarist Jerry Miller, beiden uit Seattle. Ze verdienden reeds hun sporen in rock-‘n-rollbands en show-orkesten als The Misfits, The Frantics en Peter and the Wolves. Alle vier zijn het – net als de enigmatische dolleman Skip Spence – goede zangers en bovendien schrijven ze hun eigen songs. In de zomer van 1966 komt het stel bij elkaar en kan het repeteren, optreden en feestvieren beginnen.

Hun basis wordt The Ark in Sausolito, waar Moby Grape een oefenruimte deelt met Buffalo Springfield. De chemie tussen de vijf is verbazingwekkend: ze schrijven in korte tijd een grote hoeveelheid, compacte, puntige, maar fenomenale songs, gebaseerd op een funky bas/drums-fundament en ingevuld met drie lagen elektrische gitaar en fantastisch harmoniërende samenzang. De band mengt op innovatieve wijze folkrock met garagerock en rhythm-and-blues, waardoor de Moby Grape-sound ontstaat waarvoor platenlabels als Elektra, Atlantic en Columbia letterlijk in de rij staan. Columbia’s stafproducer David Rubinson haalt Moby Grape echter binnen en neemt ze in februari 1967 mee naar Los Angeles om daar in drie weken hun debuut-lp op te nemen, die in juni 1967 verschijnt en begeleid wordt door een groteske reclamecampagne. The week that the country went Grape, aldus de advertenties – en op de lp-hoes prijkt: 5 experienced musicans! 5 excellent songwriters! 5 exceptional singers! En dat is nu eens geen woord gelogen. Alle vijf tekenen zowel voor frenetieke, catchy psychedelische rocksongs – Miller en Stevenson voor ‘Hey Grandma’ en ‘Changes’, Spence voor ‘Omaha’ en ‘Indifference’, Lewis voor ‘Fall on You’ en Mosley voor ‘Come in the Morning’ – als voor geestverruimende, stonede, traag voortsjokkende liedjes. Subtiel en subliem, en steevast voorzien van meerstemmige zang, zijn dan ook ‘8:05’, ‘Someday’ en ‘Sitting by the Window’. ‘Ain’t No Use’ en ‘Lazy Me’ neigen naar de psychedelische folkrock van Love en de avant-countryrock van The Byrds, terwijl het akoestische, met vijf stemmen gezongen miniatuurtje ‘Naked, if I Want To’ geniaal in zijn eenvoud is.

Bij de release van Moby Grape is het van meet af aan helder dat het een van allerbeste San Francisco-albums is, maar een commercieel succes wordt het niet. Een commerciële ramp wordt het wel. Naast de release van de lp, worden als een marketinghype maar liefst vijf singles ervan, tien liedjes, tegelijkertijd uitgebracht. Geen ervan wordt een radiohit, terwijl de vijf singles in feite concurreren met de langspeler. De releaseparty in de Avalon Ballroom op 6 juni, waarvoor popjournalisten uit het hele land worden ingevlogen, eindigt vervolgens in een chaos. Tot overmaat van ramp worden Spence, Miller en Lewis nog dezelfde avond gearresteerd omdat ze betrapt worden met naakte minderjarige meisjes.

Moby Grape’s optreden op het Monterey Pop Festival een week later wordt ook nog eens een debacle omdat de hoge eisen van manager Katz averechts uitpakken: het optreden wordt weggestopt op een vroege ochtend en bovendien weggeknipt uit de gelijknamige speelfilm. Dan is er ook nog de vinger op de lp-hoes. Het gebaar dat Don Stevenson met zijn middelvinger maakt is overduidelijk, maar is aanvankelijk aan de aandacht van Colombia ontsnapt. Na de ontdekking wordt de lp teruggehaald en Stevensons vinger weggeretoucheerd, waarna Moby Grape in een gecensureerde hoes – ook de kleuren van de Amerikaanse vlag worden geneutraliseerd – opnieuw in omloop wordt gebracht.

Het spreekt voor zich dat de debuutplaat van Moby Grape gedoemd is te mislukken. De commerciële ramp draagt echter wel bij aan de mystiek van Moby Grape en dat geniale debuutalbum, want alles wat mis kon gaan, ging ook mis, al wordt Moby Grape gezien als een zeldzaam rock-artifact: het perfecte debuutalbum.

Wiebren Rijkeboer

Moby Grape. Columbia, 1967. ‘Grandma’ | ‘Mr. Blues’ | ‘Fall on You’ | ‘8:05’ | ‘Come in the Morning’ | ‘Omaha’ | ‘Naked, If I Want To’ | ‘Someday’ | ‘Ain’t No Use’ | ‘Sitting by the Window’ | ‘Changes’ | ‘Lazy Me’ | ‘Indifference’