De waanzin van binnenuit bekeken

De onafhankelijke, kleinschalige uitgeverij Orlando schijnt zich vooral toe te leggen op hoogstaande literatuur van vrouwelijke auteurs. Een prima idee, want het werk van schrijfsters als Virginia Woolf, Jean Rhys of Leonora Carrington is uitstekend geschikt om denigrerende clichés over ‘damesliteratuur’ te ontkrachten. Die blijken nog steeds welig te tieren, want ook grandes dames als Clarice Lispector of Elfriede Jelinek worden nog niet voldoende naar waarde geschat, als u het ons vraagt.

Dat Leonora Carrington (1917-2011) een bewogen leven had, is wel het minste wat je kunt zeggen. Als dochter van een rijke textielfabrikant groeide ze op in Engeland. Zeer tegen de zin van vaderlief koesterde ze al op jonge leeftijd het voornemen om kunstenaar te worden. Toen ze in 1937 de Duitse surrealistische schilder Max Ernst leerde kennen, sloegen de vonken meteen over. Ernst verliet zijn vrouw en vestigde zich met Leonora een tijdje in Parijs, om vervolgens door te reizen naar de Ardèche. Haar hele leven lang zou ze blijven schrijven én schilderen, zoals bijvoorbeeld Lucebert ook heeft gedaan.

Aan hun liefdesgeschiedenis kwam een abrupt einde door de Tweede Wereldoorlog. Toen die uitbrak, werd Ernst eerst door de Fransen gearresteerd als ongewenste vreemdeling. Nadat de nazi’s Frankrijk hadden bezet, viel hij als ontaarde kunstenaar in handen van de Gestapo. Leonora Carrington vluchtte naar Spanje en belandde daar met een ernstige zenuwinzinking in de psychiatrie. Bijgevolg zou het nog een hele tijd duren voordat ze kon doorreizen naar Mexico, waar ze tot haar overlijden in 2011 zou blijven wonen.

Inmiddels verschenen ook al de verzamelde verhalen van Carrington bij Orlando, maar Beneden is een geval apart. De korte tekst van amper iets meer dan zestig bladzijden (exclusief het voorwoord) werd oorspronkelijk in het Engels geschreven in 1942, maar die eerste versie ging verloren. De tweede versie dateert van 1943 en werd door Carrington in het Frans gedicteerd.

Beneden leest als een dagboek. Carrington vertelt haar woelige verblijf in Spanje na, waar ze na de inval van de Duitsers in Frankrijk belandde en waanzinnig werd. In de inleiding is er in dit verband sprake van ‘autobiografische fictie’, al lijkt het bijzonder moeilijk om in dit boek de sowieso al vage grens tussen ‘werkelijkheid’ en ‘fictie’ te onderscheiden, zeker als je weet dat Carrington toen geestesziek was. Kan je de door haar als zeer reëel ervaren waanvoorstellingen die ze in dit boek beschrijft, bijvoorbeeld wel fictie noemen?

Carrington arriveert in een verscheurd Spanje, een land dat nog maar net een verschrikkelijke burgeroorlog achter de rug had: ‘Ik was behoorlijk onder de indruk van mijn eerste kennismaking met Spanje, ik beschouwde het als mijn koninkrijk; de rode aarde als het gedroogde bloed van de Spaanse Burgeroorlog. Ik voelde me verstikt door de doden, door hun loodzware aanwezigheid in dit verscheurde landschap.’

In Madrid stort ze in. Enkele officieren profiteren van haar verwarde toestand om haar te verkrachten, een traumatische ervaring die ze (uit zelfbescherming misschien?) heel zakelijk en ongeëmotioneerd navertelt, net zoals de andere MeToo-ervaringen avant la lettre die haar te beurt vallen. Ze vertoont duidelijke tekenen van achtervolgingswaanzin en wordt geplaagd door waanbeelden: ‘Ik was er nog steeds van overtuigd dat Van Ghent degene was die Madrid hypnotiseerde, al haar mensen en al haar verkeer, dat hij de mensen in zombies veranderde en angst uitdeelde als vergiftigde snoepjes om hen tot slaven te maken.’

Carrington wordt naar een psychiatrisch ziekenhuis in Santander overgebracht. Het waren duidelijk andere tijden en in de psychiatrie was het niet ongebruikelijk om patiënten langdurig vast te binden, onder dwang te voederen, elektroshocks toe te dienen of met zeer schadelijke medicijnen te behandelen:

Ik weet niet hoe lang ik daar naakt en vastgebonden heb gelegen. Een aantal dagen en nachten lag ik op dat bed in mijn eigen vuil, urine en zweet, gekweld door muggen die met hun beten mijn lichaam misvormden; ik meende dat het de geesten van de verpletterde Spanjaarden waren, die mij mijn gevangenschap, mijn gebrek aan intelligentie en mijn onderdanigheid verweten.

Leonora Carringtons ziektebeeld roept ook vragen op over het verband tussen waanzin en surrealisme, een kunststroming die de irrationaliteit bewust opzoekt, al leek Carrington wel te beseffen dat het bevrijdende effect van zo’n zoektocht voorwaardelijk is: ‘ik wist niet dat het absoluut noodzakelijk is een gezond lichaam te hebben als je niet wilt dat de bevrijding van de geest op een totale mislukking uitloopt.’ Deze uit de eerste hand afkomstige getuigenis van geestesziekte komt akelig dichtbij en ook als literair tijdsdocument is Beneden een overtuigend boek.

Daan Pieters

Leonora Carrington – Beneden. Uit het Frans vertaald door Lisette Graswinckel en Nelleke van Maaren. Voorwoord van Marina Warner, uit het Engels vertaald door Lisette Graswinckel. Orlando, Amsterdam. 112 blz. € 17,95.