De verbeelding aan de macht!

In een kort stukje op de website van de Volkskrant vroeg Arjan Peters zich af of de teksten in Vrolijke verwoesting van Delphine Lecompte wel poëzie zijn. Het is een vraag die bij erg oppervlakkige lezing van Lecomptes gedichten inderdaad zou kunnen opborrelen. De onervaren (of in Peters’ geval: kwaadwillende) lezer ziet zich in eerste instantie geconfronteerd met een heel legioen van eigenaardige en absurde personages: de Litouwse voddenraper, de bedeesde zeepzieder, de gierige oogarts, bulderende meubelmagnaten, de verdorven sponzenverkoper en dan hebben we alleen het inleidende gedicht nog maar gehad. Net als alle andere die nog volgen, vult het een hele pagina. Ik citeer de vijfde strofe:

Mocht het iemand interesseren: we zitten in de kantine van het zwembad
Beneden wordt er geplonsd en gekronkeld en geflirt en gecorrumpeerd van jewelste
Ik zeg: ‘Mensen zijn ellendelingen, maar hun genitaliën passen nu eenmaal in de mijne.’
De Litouwse voddenraper zegt: ‘Jouw probleem is dat je niet in Litouwen werd geboren.’
‘Ja, daar heb je een punt. Of is dat een anglicisme?’

Als dit (een deel van) een epische tekst zou zijn, dan waren we nu wel klaar. We zouden vaststellen dat het een mal verhaal was met absurde dialogen en ongetwijfeld een dito plot. En dan zouden we begeesterd verder lezen (ik). Of afhaken (Arjan Peters).

Maar het is geen verhaal. Het is poëzie en dat brengt voor de lezer een paar verplichtingen met zich mee. De eenvoudigste is vragen stellen: 1) Wat staat er precies? en 2) Waarom staat dat er op deze manier? En dat zijn geen vragen aan de dichter, maar aan het gedicht. Waarom lopen er in Vrolijke verwoesting bijvoorbeeld zo belachelijk veel bedenkelijke figuren rond? Behalve de genoemde komen we onder vele andere nog een marsepeinen leeuwentemmer tegen. En een geurige landmeter. Een gepensioneerde stierenvechter. Een mystieke chrysantenkweker. Twee schimmige matrassenmoguls. Een Bulgaarse laminaatverkoper. De analfabetische jongenshoer (voor wie een hoofdrol is weggelegd in de bundel). En nog heel veel meer.

Het zijn niet zozeer deze figuranten die de lezer versteld doen staan, maar het is vooral verwonderlijk dat ze met zo velen zijn, een heuse zonderlingenboom. Natuurlijk heeft die overkill een bepaald effect op de lezer. ‘De verknipte walvisjager’, ‘de hartstochtelijke vaderhater’, ‘de schuchtere kippenslachter en zijn nieuwe vriendin’. Het houdt niet op. Dit is geen verhaal, dit is een programma. In een wereld waarin alle zekerheden voortdurend onder vuur liggen en alle houvast lijkt te verdwijnen, krijgen de gedichten van Delphine Lecompte hun gewicht. Wanhopig zoeken naar het bekende heeft geen zin meer. En als al deze personages nou nog in een enigszins betrouwbare wereld rondliepen… Oordeel zelf aan de hand van een betrekkelijk willekeurig fragment:

Terwijl je hart wordt opgelapt in een Bulgaars ziekenhuis
Koop ik een telescoopvis om me te verstrooien
De schuchtere kippenslachter staat aan de deur met zijn nieuwe vriendin
Ik geef ze dadels en tequila, ze vragen wanneer je terugkomt
Je komt niet terug, je wordt verliefd op een duizelingwekkende discuswerpster Kira genaamd.

We praten over dode astronomen
Die niet op de brandstapel zijn terechtgekomen
Maar wel stierven in grote eenzaamheid, met een blok cheddarkaas op hun nachtkastje
De tijd gaat traag voorbij, de telescoopvis straalt geen geestdrift uit
Het is zomer, een robuuste trombonist wurgt een tienjarig meisje in een steegje.

Hij had haar kunnen doden met zijn trombone
Maar hij besloot op het nippertje om zijn blote handen te gebruiken
Wat toch veel meer voldoening geeft
Ik ben reeds 7326 keer aan de dood ontsnapt
Gisterennacht bijvoorbeeld, er zat een giftige spin op de deurknop van de badkamer.

Zulke teksten wekken niet alleen passieve bewondering – voor wie daar oog voor heeft. Ze doen vooral een dwingend beroep op de verbeelding en de creativiteit van de lezer.

Er dwaalt ook een ik-figuur door de gedichten, die soms ‘Delphine’ heet. We hebben haar hierboven al zien langskomen. Het is een ik-figuur die in het laatste gedicht spijt heeft van alles, behalve van haar geboorte, ‘Want je kan de schuld van mijn geboorte niet op mij steken. Of toch?’ Hoewel deze ik-figuur een naam heeft, speelt zij ook voor de lezer een cruciale en vereenzelvigende rol. De gedichten omringen haar en ons met wreedheid, onzekerheid en onverschilligheid, waardoor zij een eenling blijft in een wereld vol andere ontheemde zonderlingen. Ikzelf ken in mijn leven bijvoorbeeld geen duizelingwekkende discuswerpsters, en al helemaal geen zeepzieders of jongenshoeren. En toch ken ik de wereld uit Vrolijke verwoesting als ieder ander. Het is een wereld waarin de waarheid niet meer bestaat – of waarin iedereen zijn eigen waarheid heeft, wat hetzelfde is. Het nepnieuws zeurt in de bundel tot in de laatste regels door:

Ik zeg: ‘Ik voel me amper moedeloos en totaal niet verweesd.’
De analfabetische jongenshoer zegt fier en verbeten: ‘Ik wel!’
Daar loopt de man van mijn leven: de bedeesde zeepzieder
Sinds zijn kameleon dood is gunt hij me geen blik waardig
Ik heb nochtans niets te maken met de dood van zijn kameleon
Van mij mogen dieren zo lang mogelijk blijven leven.

Dan is de bedeesde zeepzieder slechts een punt in de verte
Maar wel een bloedstollend mooi en mystiek punt
Ik zal nooit van hem genezen
Omdat ik het niet wil
De analfabetische jongenshoer likt aan een gescheurde autoband
Iemand heeft hem wijsgemaakt dat het helpt tegen tandpijn en doodsangsten.

De zon gaat onder en een kannibaal probeert ons om de tuin te leiden
‘Daar moet je vroeger voor opstaan, onnozele schelm!’ roep ik kwaad
Hij druipt af, ik krijg bijna medelijden met hem
De analfabetische jongenshoer biedt me de autoband aan, ik lik
Het werkt dan toch.

Tot het laatst toe blijven deze gedichten onbeantwoordbare vragen oproepen, maar dat geeft niet. Gedichten zijn tenslotte geen cryptogrammen, er is niet altijd een oplossing. Het genoegen van met vragen blijven zitten, is dan misschien nog wel het hoogst haalbare. Want behalve voor de hand liggende vragen naar die autoband of naar die kannibaal, is deze misschien nog wel de meest bepalende: waarom lijkt de wereld van Vrolijke verwoesting toch zo verontrustend veel op die van mij en ook op die van Arjan Peters?

Jan de Jong

Delphine Lecompte – Vrolijke verwoesting. De Bezige Bij, Amsterdam. 160 blz. € 21,99.