Verwachtingsvol hopen

Oorzaken

nog één keer bekijken: de kamers, lukraak
lades opentrekken, stof van lijsten blazen
verbanden zoeken, gezichten
op klassenfoto’s

dat je als kind bijna verdronk
en of dat wat te maken heeft met je afkeer
van vaatwasmachines

terugkeren naar die dag in het bos waarop je
me leerde het mes te hanteren en wat initialen waren

dat ik je later iets vroeg, jij eerst zweeg
en toen je handen bewoog alsof je een vogel
bevrijdde

weten wat blijft: de lades, de foto’s, de bast
van de berk, onze namen

het maanvormig litteken op mijn knokkel
dat vervaagde met de jaren, maar nog steeds
zeurt wanneer ik ergens aanklop

Dorien Dijkhuis begint een nieuwe strofe met een nieuwe gedachte. De versregels bestaan vaak uit woordgroepen, niet uit complete zinnen met onderwerp, gezegde etc. In de eerste strofe van het geciteerde gedicht, waarmee de bundel opent, ontbreekt het onderwerp en het gezegde. De lezer vult aan: ‘ik wil nog één keer het volgende bekijken en ik wil lades opentrekken. In de tweede strofe wordt nader ingegaan op de klassenfoto’s. Je zou daar als zin op kunnen laten volgen: heeft dat wat te maken met je afkeer van vaatwasmachines..

In de derde strofe keert de ik terug naar een bepaalde dag en in de vierde is er het moment later dat de ik iets vroeg aan een jij-figuur, waarop de jij-figuur zijn handen bewoog. In de vijfde een parallel, syntactisch met de eerste: ik weet wat blijft en dan de opsomming, die zich voortzet met de laatste strofe.

De ik keert terug naar een verleden in bijvoorbeeld een ouderlijk huis met allerlei herinneringen. De afkeer van vaatwasmachines heeft te maken met het ondergaan van watergeweld. Er is een herinnering aan het leren van het snijden met een mes van initialen in een boom. Dat kan met een vader, maar ook met een vriendje. De ik vraagt later iets en de jij antwoordt niet of maakt een gebaar met de handen. Hij weet het niet meer. Hij laat het verleden los. Wat de ik wel weet zijn de lades, de foto’s, de bast van de berk en hun namen. Daarbij is misschien iets mis gegaan met het mes. Er is een litteken dat vervaagt maar nog steeds voelbaar is wanneer wordt geklopt, bijvoorbeeld aan de deur van het verleden. Het gedicht heeft als titel ‘Oorzaken’.

Aanvankelijk was een ander gedicht het eerste van de bundel, namelijk:

Ruggengraat

de man achter het scherm scant de inhoud
van mijn koffer, of ik weet dat Amerika
elk jaar verder vliegen is

de keren dat ik je vanuit vreemde
hotelkamers belde, duizenden
kilometers zeebodem vervormden je stem

de nachten dat we telefonerend
naar buiten keken, heimwee bestreden
de maan, waar je ook bent ter wereld
is dezelfde als thuis

die keer dat je me niet herkende
je kwam me ophalen van het vliegveld
zei dat ik heel anders was dan toen ik vertrok

ik til mijn koffer van de band, strik
mijn veters, stap naar de zone achter mijn land

in de oceaan duwt ondertussen
de onderzeese ruggengraat de continenten
uit elkaar

ook de maan verwijdert zich elk jaar
3,8 centimeter van de aarde

Nu is dat het derde gedicht.

Dorien Dijkhuis schrijft over wonderlijke gedachten: stel je voor dat de continenten uiteen drijven, dat de maan zich van ons verwijdert. Het zijn geringe veranderingen, maar ze zijn er. Vreemd ook hoe de stem van een ander vervormd wordt door een lange kabel onder water en dat de maan overal op aarde te zien is en dat we kunnen afspreken een blik op de maan te werpen op hetzelfde moment.

Hoe zou het zijn als we dieren waren? ‘We zouden weten hoe ons in elkaars bijzijn te gedragen / ons niet voortdurend afvragen waar we / onze handen moesten laten’. Het gedicht is kenmerkend voor Dorien Dijkhuis: geestig, met de onbevangen, kinderlijke blik, maar ook droog constaterend. ‘in mij’ schrijft ze ‘schuilt een oude man op driehoog met hoogtevrees / en een meisje dat vleugels bouwt van vliegpapier’. We vinden een zelfde soort verwondering in de gedichten van K.Michel, een dichter die met anderen op p.61 wordt bedankt voor zijn steun.

In ‘Iktsuarpok’ (dit betekent ongeveer het gevoel van verwachting of iemand komt, een Inuit-woord) laat de dichteres zien dat ze bekende dingen kan weg laten. Zo bestaat het fabeltje dat Eskimo’s honderd woorden hebben voor sneeuw.

ik denk aan paarden, hoe ze neus aan neus
zacht dampend in het veld kunnen staan
en hoe de wereld klinkt
wanneer het sneeuwt

het is trouwens niet waar wat ze
over Eskimo’s beweren

wel kennen ze een woord
voor verwachtingsvol hopen, het verlangen
voortdurend naar het raam te lopen
de straat af te speuren, te zien
of je er al haast bent

Remco Ekkers

Dorien Dijkhuis – waren we dieren. Nieuw Amsterdam, Amsterdam. 64 blz. € 20.