Een verbond van wederzijdse toegeeflijkheid

Klinkt de naam ‘Huysmans’ u vaag bekend? We zullen u op weg helpen: de bescheiden revival van Joris-Karl Huysmans (1848-1907), een Franse schrijver die zijn Nederlands klinkende naam aan zijn Hollandse vader te danken had, is grotendeels toe te schrijven aan Michel Houellebecq. Frankrijks bekendste hedendaagse literaire exportproduct stak al vaak de loftrompet over Huysmans en voerde in zijn roman Onderworpen zowaar een Huysmansexpert als verteller op.

Dat er nu ook een vertaling is van Huysmans’ roman En ménage is zelfs voor wie meer dan behoorlijk Frans kan lezen, een goede zaak. Neem het maar aan van ondergetekende, die ooit zijn tanden heeft stukgebeten op Huysmans’ A rebours: wie pakweg Camus in het Frans kan lezen, moet niet zomaar aannemen dat het met die Huysmans ook wel zal lukken. De Parijzenaar schreef elegant, maar verdomd moeilijk Frans. Een Nederlandse tegenhanger is niet zo gemakkelijk te vinden, maar om u een idee te geven: Couperus’ stijl komt soms aardig in de buurt. Niet toevallig is dat een auteur wiens Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan onlangs werd hertaald met het argument dat middelbare scholieren er geen jota meer van begrijpen. Op de hetze over die publicatie zullen we hier niet verder ingaan, maar iets zegt ons toch dat een voorstel om klassiekers in hedendaags Frans te herschrijven, op zijn zachtst gezegd maar matig zou worden gewaardeerd in Macrons republiek.

In elk geval is het niet overdreven om Huysmans een cultschrijver te noemen. Een publiekslieveling wordt hij wellicht nooit, maar de lijst van illustere bewonderaars is indrukwekkend lang. Oscar Wilde liet zich door Huysmans beïnvloeden voor Het portret van Dorian Gray, de onsterfelijke Italiaanse schrijver Gabriele d’Annunzio was een adept, Proust las hem aandachtig, William Burroughs gebruikte zijn teksten voor zijn cut-ups, Henry Miller en ‘dandy van de desillusie’ Menno Wigman keken naar hem op, et j’en passe.

Die aanhang heeft Huysmans weliswaar vooral te danken aan Tegen de keer, zoals de titel van de sinds kort weer verkrijgbare Nederlandse vertaling van A rebours luidt. Door dat boek geldt hij als een van de grondleggers van het decadentisme. Aan de vrouw dateert van drie jaar eerder en werd nog uitdrukkelijk voorgesteld als een naturalistische roman, in de trant van Zola. Toch heeft het werk van Huysmans naar onze bescheiden mening de tand des tijds aanzienlijk beter doorstaan dan dat van Zola. Dat heeft vooral te maken met zijn lichtvoetige humor.

Hoofdpersonages in Aan de vrouw zijn André en Cyprien, twee boezemvrienden en mislukte kunstenaars. Erg hard werken doen ze niet, het grootste deel van hun tijd wordt er geflaneerd, gedineerd en geconverseerd. De even meedogenloze als hilarische beschrijvingen van de hypocriete, kleinburgerlijke Parijse middenklassers die zo graag de schone schijn ophielden op de diners en dansfeesten waarvoor ze elkaar beleefd inviteerden, zijn nog steeds bijzonder levendig. Menige passage kan nog steeds prima dienen om straks de feestdagen te overleven:

En daar zitten ze dan, met hun kaal geworden schedels, hun witte kompressen om de hals, hun opgeblazen buiken, in strakke broeken gehesen, terwijl ze proberen de oprispingen van een moeizame spijsvertering in te houden! En dan de salon, met dat behang van oude dames die tegen een muur zitten te slapen of te kwebbelen met hun neus boven een glas, en de stortbui van gesprekjes, de vloed van onnozelheden, de eindeloze stroom polka’s en walsjes! Dat allemaal, en die troep idioten die zo nodig de plooien van witte en roze jurken aan het wapperen wil zien! En dan de meisjes! Die aanbiddelijke vaten vers vlees waarin de overgegoten ondeugden van de moeders zich verjongen.

Na een avondje uit keert André wat vroeger huiswaarts dan voorzien en treft daar zijn echtgenote Berthe aan in verregaande staat van ontkleding. Op zich geen probleem, ware het niet dat een al even schaars geklede onbekende heer haar gezelschap houdt. Opvallend is dat een volbloed estheet als Huysmans zelfs in zulke omstandigheden oog heeft voor details die andere schrijvers wellicht als nogal bijkomstig zouden beschouwen:

Van een azalea in een aardewerken sierpot vielen bloemen af, de resedagroene boeketten van een vloerkleed raakten druppel voor druppel bezaaid met de bloedbevlekte blaadjes; een over een stoelleuning gegooide onderrok gleed traag naar beneden en spreidde zich als een witte plas uit op het parket.

De vlegel wordt beleefd naar buiten begeleid, op een manier die André helemaal typeert en tegelijkertijd danig op de lachspieren werkt (‘Opgelet, meneer, er is een trede,’ en vervolgens: ‘Ik waarschuw u maar, zodat u niet valt, dat zou lawaai maken.’) André had sowieso al geen bijster positief beeld van het huwelijk, maar het overspel van zijn eega kan hij onmogelijk dulden. De jongeman pakt zijn koffer en gaat een paar dagen bij Cyprien logeren totdat hij een kamer vindt. Zijn vriend is een verstokte vrijgezel en ziet in het voorval een bevestiging van zijn niet bijster positieve vrouwbeeld (‘Ze zijn niet trouw!’ riep hij uit. ‘En toch is dat het enige wat we vragen!’).

De desillusie van het huwelijk mocht dan al duidelijk zijn, ook het vrijgezellenleven valt André niet mee. Omdat hij totaal hulpeloos is, moet hij zijn oude huishoudster wel opnieuw in dienst nemen, wat ook weer de nodige frustraties oplevert. De betaalde liefde biedt weliswaar kortstondige verlichting wanneer André wordt overvallen door een ‘onderrokkencrisis’, maar ook de Parijse straatmadelieven brengen hem geen echte bevrediging. Hij wordt door twijfel overvallen en komt stilaan tot andere inzichten:

Als hij het kon overdoen, zou hij op zichzelf hebben ingepraat en zich hebben neergelegd bij een verbond van wederzijdse toegeeflijkheid, dat in Parijse huwelijken zo vaak voorkomt. Ze zouden goed bevriend zijn gebleven, elkaar hun escapades hebben vergeven, allebei wat water bij de wijn hebben gedaan om het bestaan voor elkaar draaglijk te houden; dan zou hij nu niet alleen hoeven te leven!

Dit is typisch zo’n fragment waardoor de fascinatie van Houellebecq met dit boek begrijpelijker wordt. Of klinkt hier soms geen cri de coeur van een personage dat zich pijnlijk bewust wordt van zijn ruilwaarde op de liefdesmarkt? Wat er ook van zij, de weg naar de loutering is nog lang voor André, voor zover daar tenminste sprake van kan zijn. Berusting is eigenlijk een beter woord.

Is Aan de vrouw een vrouwonvriendelijk boek, zoals vaak wordt beweerd? Dat hangt ervan af hoe je het bekijkt. Om te beginnen moeten de opvattingen van personages en van de alwetende verteller niet worden verward met die van de schrijver. Zelfs als we die belangrijke overweging buiten beschouwing laten, waren de in deze roman weergegeven opvattingen trouwens allesbehalve misogyn, maar gewoon mainstream voor hun tijd. Aan de vrouw dateert uit een periode toen vrouwen nog geen stemrecht hadden, geen belangrijke maatschappelijke functies konden ambiëren enzovoort. En vooral: mannen zijn in dit boek hulpeloze, zelfs nogal dommige sukkels. Vrouwen komen er weliswaar nogal doortrapt, maar oneindig veel intelligenter uit naar voren. Bovendien komt hun standpunt ruimschoots aan bod; hun teleurstellingen over het huwelijk worden niet verzwegen of zelfs maar geminimaliseerd:

Al haar meisjesdromen losten een voor een op in het niets; alle genietingen waarover haar vriendinnen met gedempte stem in vensternissen hadden gesproken, alle verwachtingen van paradijzen die plotseling achter bedgordijnen zouden opengaan, ketsten af. Koud van zinnen als ze was, zag ze in de vervoeringen die de Kerk toestond niet meer dan een weerzinwekkende conventie, een pijnlijke obsceniteit.

Zo kunnen Berthes verzuchtingen over haar onbevredigende liefdesleven worden opgevat als een niet mis te verstane, empathische aanklacht van Huysmans tegen de onkunde en lompheid van de mannen met wie ze de lakens deelt:

Ze was allerminst aangegrepen door de sidderende wellust van het overspel. Zowel met de minnaar als met de echtgenoot was het zingenot een tegenvaller, bleef de langverwachte wervelwind uit. Ze dacht dat ze gek werd, maar bleef toch die gloed najagen, die maar niet wilde oplaaien; ze verschool zich in die verhouding, dwong zichzelf in haar legen uren aan haar vrijer te denken, spande zich in om tegen wil en dank van hem te houden.

Dat het sociale keurslijf destijds nog harder knelde voor vrouwen dan voor mannen, valt moeilijk te ontkennen, maar Huysmans kan niet worden verweten dat hij daar geen oog voor had.

Daan Pieters

Joris-Karl Huysmans – Aan de vrouw. Uit het Frans vertaald door Martin de Haan en Rokus Hofstede. Lebowski, Amsterdam. 304 blz. € 21,99.