Vooruit, Ottilie! Opschieten!

Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan van Louis Couperus is een van de grote klassieke romans uit onze Nederlandse literatuurgeschiedenis, maar het boek uit 1906 werd in de loop van de eeuw wel steeds minder toegankelijk voor jonge lezers.

Op deze trieste terugval in populariteit volgt vanzelfsprekend meteen de oplossingsgerichte vraag: wat nu? Alleen over het boek praten zonder het (gedeeltelijk) te lezen, kan natuurlijk heel onderhoudend en zelfs leerzaam zijn, maar Couperus’ roman blijft dan wel als lelijke stiefdochter noodgedwongen thuis. Het werk wordt nog steeds niet gelezen en dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn. De oplossing lijkt voor de hand te liggen: als de tekst het probleem is, moeten we die aanpakken.

Dat is wat Michelle van Dijk heeft gedaan. Zij laat in haar uitgebreide verantwoording bij haar hertaling zien hoe de aanwezigheid van de roman op literatuurlijsten van havo- en vwo-leerlingen steeds uitzonderlijker is geworden. Haar werk richt zich dan ook met name op deze doelgroep.

Dat kan op verschillende manieren. De minst verregaande is herspellen. Niemand zal zich eraan storen dat de ‘menschen’ van Couperus ineens gewone ‘mensen’ zijn. Die herspelling is dan ook al een tiental drukken geleden doorgevoerd. Maar Van Dijk constateerde in haar onderwijspraktijk dat dat voor haar leerlingen niet genoeg was. (Terzijde: wat heerlijk dat er nog bevlogen docenten zijn die de grootheden ‘onderwijspraktijk’ en ‘Couperus’ met elkaar durven te verbinden!) Die kinderen bleven steken op onbekende, verouderde woorden: ‘witte pleisters’ in plaats van ‘gipsen beelden’, een ‘vulsalamander’ voor een bepaald type kachel, of de ‘Giaconda’ voor de ‘Mona Lisa’. Het zijn problemen die wellicht ook met een uitgebreid voetnotenapparaat opgelost hadden kunnen worden. Maar Van Dijk stelt terecht dat dat de leesbaarheid niet ten goede was gekomen. Het is niettemin een keuze die voor discussie of heroverweging vatbaar is.

Een ander probleem vormen de ingewikkelde, en soms erg eigenaardige zinsconstructies van Couperus. Die kun je niet in voetnoten rechttrekken, want dan zou de complete hertaling onder de oorspronkelijke tekst komen te staan. En dat schiet natuurlijk niet op. Van Dijk hertaalt ze dus, wat wil zeggen dat zij zinnen herschrijft, splitst, woorden toevoegt, vervangt of verplaatst. In haar nawoord noemt zij bijvoorbeeld: ‘Zij voelde haar knieën knikken’ in plaats van het oorspronkelijke ‘Zij voelde knikken hare knieën’.

Ik… snap zo’n aanpassing. Maar ik begrijp het ook als liefhebbers menen dat ‘Zij voelde haar knieën knikken’ géén Couperus is. Die schreef anders. Is Couperus’ verhaal in een modernere stijl Couperus’ verhaal nog wel? Dat bijzondere taalgebruik maakt toch óók deel uit van des schrijvers charme? Van Dijk geeft aan zij ‘wel iets van de eigen stijl van Couperus overeind [wilde] houden’ en ik vind dat zij daarin ook wel ‘iets van’ geslaagd is. Of de hertaling, zoals zij oppert, ook veel lezers nieuwsgierig zal maken naar het origineel, waag ik dan weer te betwijfelen. Voor haar leerlingen zal deze versie voor altijd Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan zijn. Misschien is de belangrijkste winst van zo’n hertaling (behalve de rechtstreekse, praktische, in de klas) nog wel dat we het weer eens over het ‘waarom’ en het ‘hoe’ van hertalingen kunnen hebben, zonder de badinerende bijdragen van Sylvia Witteman (‘Het was alsof de Sixtijnse kapel was beschilderd door Dick Bruna’) of Annabel Nanninga (‘Laat ook de Sixtijnse kapel even opfrissen door Banksy, anders’) – waarmee we in ieder geval kunnen vaststellen dat de historische staat van het Vaticaan en het schilderwerk van Michelangelo beide critici gelukkig zeer aan het hart gaan.

Maar nu iets anders. Michelle van Dijk schrijft in haar nawoord:

Wat ik mij nu vooral herinner van die eerste leeslijstervaring is het raadselachtige van het Ding, het geheim dat ik niet direct doorzag, en de traagheid waarmee alles verteld werd. Die heel langzame, uitgerekte spanningsbogen passen goed bij de hoge leeftijd van de oude Takma en oma Ottilie, maar botsen met de wens van de lezer om snel te ontdekken hoe alles in elkaar zit. Dat zie ik als de kracht van het verhaal.

Het is mij uit het hart gegrepen. Maar waarom is dan alle traagheid uit een van de mooiste scènes uit het boek verdwenen? Ik lees de magistrale, ontroerende dialoog tussen oma Ottilie en Takma, waarin zij voortdurend, aarzelend en zwijgend verbaal om elkaar heen schuifelen in een ultieme poging om vooral niet te zeggen wat hen bezighoudt.

In Couperus’ (herspelde) versie staat er:

– Chtt! zei de oude mevrouw; in de schemer had de rechte, magere figuur een trilling van schrik.
– Er is niemand: we kunnen rustig spreken…
– Neen, er is niemand…
– Dacht je, dat er iemand was?
– Nee, nu niet… Soms…
– Soms?
– Soms… je weet wel.. dan denk ik het.
– Er is niemand.
– Neen, er is niemand.
– Waarom ben je bang?
– Bang? Ben ik bang? Wat zal ik bang zijn? Ik ben te oud… veel te oud om meer… bang te zijn… Zelfs al staat hij daar.
– Ottilie!
– Chtt!
– Er is niemand…
– Neen…
– Heb je… hem de laatste tijd dan gezien?
– Neen… Neen… In maanden niet, misschien niet… in jaren… in jaren… Maar lánge, lánge jaren… heb ik hem gezien, heb ik hem gezien… Jij nooit?
– Neen…
– Maar… je hóorde hem…
– Ja… ik… ik hóorde hem…

Er gaat een hele wereld schuil in al die beletseltekens (de puntjes). Die verweven in zo’n dialoog de twijfel, de angst, de ontkenning van die angst, en vooral de murw geslagen breekbaarheid van die twee stokoude mensen. En dan is het toch wel even schrikken als Michelle van Dijk ons ineens twee betrekkelijk vieve zestigers voorschotelt, die behoorlijk de vaart in hun conversatie houden. Ze hebben kennelijk nog meer te doen:

‘Ssjt!’ zei de oude mevrouw. In de schemer trilde haar rechte, magere figuur van schrik.
‘Er is niemand, we kunnen rustig spreken.’
‘Nee, er is niemand.’
‘Dacht je dat er iemand was?’
‘Nee, nu niet. Soms.’
‘Soms?’ vroeg Takma.
‘Soms, je weet wel. Dan denk ik het.’
‘Er is niemand.’
‘Nee, er is niemand,’ zei de oude vrouw.
‘Waarom ben je bang?’
‘Bang? Ben ik bang? Waarom zou ik bang zijn? Ik ben te oud, veel te oud om nog bang te zijn. Zelfs al staat híj daar.’
‘Ottilie!’
‘Ssjt!’
‘Er is niemand.’
‘Nee…’
‘Heb je… heb je hem de laatste tijd dan gezien?’ vroeg Takma.
‘Nee. Nee, in maanden niet, misschien in jaren niet. Maar jarenlang heb ik hem wel gezien. Jij nooit?’
‘Nee.’
‘Maar jij hoorde hem.’
‘Ja, ik hóórde hem.’

Kijk, dát schiet tenminste op. Couperus gelukkig niet.

Jan de Jong

Louis CouperusVan oude mensen, de dingen die voorbijgaan. Hertaling Michelle van Dijk. Uitgeverij kleine Uil, Groningen. 282 blz. € 15,00