Geloven is alles achterlaten

‘Zou je God herkennen als hij langskwam? Of zou je je ook van hem afwenden omdat het niet om aan te zien is: een oude van dagen, afgesneden van het land der levenden, iemand met een last die te zwaar is?’

De vijfendertigjarige Leie vraagt zich dit af na het bezoeken van de begrafenis van haar pleegmoeder Nellie. Als driejarig, Joods meisje kwam ze in 1942 aan in Zanegeest, bij het bijbelvaste gezin van Tom en Nellie. De eerste uren, dagen, weken stond Leie bij het raam, te wachten: ‘Elke dag rekende ze erop dat ze zouden komen, maar toen er dagen bij bleven komen zonder dat ze verschenen, gebeurde het steeds vaker dat ze vergat te wachten.’ Na het bezoeken van de begrafenis stort Leie in een zware depressie en het is voor haar gezinsleden gissen wat haar parten speelt. Ze is volledig geïmplodeerd.

De roman springt vernuftig heen en weer: in tijd, plaats en vertelstem. Het heden van het verhaal speelt gedurende acht dagen in de Krimpenerwaard in 1974. We volgen Leie en haar gezin op de voet: haar ongelovige man Dirk, opstandige puberzoon Anton van 15 en sensitieve zoon Meeus van 11. Deze fijnbesnaarde meerstemmigheid laat de lezer ondergaan hoe ieder afzonderlijk gezinslid omgaat met de destructieve neerslachtigheid die Leie treft. Maar dit mozaïek doet meer: het illustreert hoe mensen die dicht op elkaar leven, toch langs elkaar heen kunnen leven. Zelfs als ze voorheen in harmonie samenwoonden. Het gaat de lezer niet in de koude kleren zitten, want de demonen die Leie teisteren blijven onzichtbaar voor haar familie. Als lezer tors je haar apathie met je mee, terwijl je hoopt dat zij krijgt wat ze ten diepste wil: gevonden worden.

Het verleden behelst 1942 tot en met 1958, het jaar dat Leie Dirk ontmoet. Ze gelooft direct dat hij voor haar bestemd is. Aarzelen doet ze niet, ‘omdat ze uit de Bijbel wist dat aarzeling funest is, dat achteromkijken leidt tot vallen en nooit meer opstaan, was de vrouw van Lot niet in een zoutpilaar veranderd? Ja, ze las de Bijbel, ze las de Bijbel en ze snapte er niet meer van dan dit: geloven is alles achterlaten en in beweging komen en dan kijken wat er gebeurt.’ Maar in het voorjaar van 1974 is Leie volledig in de greep van een lethargische depressie en ze zwalkt gevaarlijk dicht langs de afgrond.

Machteld Siegmann heeft een bewonderenswaardig debuut geschreven dat je vanaf de eerste pagina meesleurt naar de helse leegte van een crisis. Het verlammende schuldgevoel van Leie, haar worsteling met het geloof in een God die rampspoed over zijn gelovigen zendt, de onmacht van de liefhebbende echtgenoot, de bokkigheid van Anton en de kinderlijk onschuldige opmerkzaamheid van Meeus maken zich volledig van je meester. Je teert net als zij in. Uitgekiend plaatst Siegmann puzzelstukjes, zodat de nevelen die Leies verleden omhullen net zo langzaam voor haar optrekken als voor ons.

Maar niet alleen de structuur overtuigt. Siegmanns taalgebruik weerspiegelt de persoonlijkheid en geestesgesteldheid van ieder personage. Boer Dirk kent nuchtere, constaterende taal. Anton heeft een puberaal-pathetische stem. Jongste zoon Meeus spreekt in de meest originele en opmerkzame beelden. De nurkse relatie tussen vader Dirk en broer Anton vat hij krachtig samen: ‘als het om Anton gaat zijn papa’s woorden als kogels die uit een geweer knallen’. Hij is de denker van het stel en vraagt zich bijvoorbeeld af of mensen alleen in God geloven als de dingen goed gaan. Meeus valt als appel niet ver van de boom, want moeder Leie blinkt ook uit in fijnzinnige, precieze gedachtes: ‘De nieuwe dag is een dode vlieg die met de pootjes omhoog op de vensterbank ligt’ of als ze in haar uppie naar Zanegeest afreist voor de begrafenis:

Ze had het koud en de stappen die ze zette naar de bushalte waren wankel alsof ze slaapdronken was, en ze klemde haar tas met de vijftig gulden in haar handen alsof het het enige op de wereld was wat ze bezat, alsof ze een lange reis ging maken naar onbekende vertes, over wegen zonder begin en einde, alsof ze de eindeloosheid instapte van een moment dat had kunnen komen, maar niet gekomen was, alsof de uren terugtelden en zij terugging, en wie weet kon ze straks niet meer terug en was alles teruggedraaid, was alles wat er was weer weg, waren de kinderen ongebaard en zat Dirk nog te melken op de melkkruk bij zijn vader, zonder baard en neuriënd, terwijl zij in Zanegeest gewoon weer uit het raam zat te kijken en te wachten.

Maar gelukkig gloort er hoop aan de horizon. God stuurt natuurlijk nooit zonder bedoeling plagen op zijn gelovigen af en de bijbels barre droogte die na de knager en de sprinkhaan door de kaalvreter is aangetast, brengt een kostbare vrucht voort: dit buitengewoon sterke debuut dat bewerkstelligt waartoe de beginverzen van bijbelboek Joël opdragen: ‘Luister, leiders van het volk! Luister goed, bewoners van het land! Luister naar wat Ik nu ga zeggen. Is dit ooit eerder gebeurd in de geschiedenis van dit land? Vertel het aan je kinderen. En laten zij het weer aan hún kinderen vertellen, en ook zij weer aan hún kinderen.’ Opdat we nooit vergeten.

Miriam Piters

Machteld Siegmann – De kaalvreter. Ambo Anthos, Amsterdam. 370 blz. € 21,99.