Een cup-a-soup-moment

Leerlingen in het praktijkonderwijs zijn veel beter geworden in leesvaardigheid. Dat heb ik deze week nergens als kop boven een artikel gelezen, maar als je de resultaten van het PISA-onderzoek leest dan is dat toch ontegenzeggelijk zo. Kijk maar naar deze tabel.

Het grootste probleem bij al die berichten deze week is dat bijna niemand het hele rapport leest. En als je dat goed leest, dan moet je bij deze tabel ook eerlijkheidshalve deze alinea citeren:

De leesvaardigheidsscore lijkt in alle opleidingstypen, met uitzondering van het praktijkonderwijs, gedaald ten opzichte van PISA-2015. Of deze dalingen significant zijn, kan echter op basis van de huidig beschikbare data nog niet berekend worden. Ook voor de stijging in de score van leerlingen uit het praktijkonderwijs kan niet berekend worden of deze significant is.

Dat lijkt me nogal een veelzeggende alinea, die alle resultaten daarvoor, waarbij wel heel vaak het woord ‘significant’ wordt gebruikt, nogal relativeert. Zo’n rapport vol tabellen en grafieken lijkt heel wat, maar er valt volgens mij ook wel wat op af te dingen. De onderzoekers zeggen zelf dat de definities in de loop der jaren wat veranderd zijn en dat ook de meetmethoden wat anders zijn geworden.

Deze week sloegen vooral allerlei organisaties die leven van de leesbevordering aan op de resultaten uit het PISA-onderzoek, waarbij nauwelijks een onderscheid gemaakt werd tussen het zakelijk lezen en het lezen van fictie. Ik probeerde meer informatie te vinden over het onderzoek zelf, dus niet de resultaten, maar de manier waarop onderzocht was. Op één voorbeeldvraag op de Nederlandse site na kon je niets vinden, maar op de site van PISA zelf kon je alle vragen voor leesvaardigheid downloaden (hier vind je de pdf). Allemaal vragen die met zakelijk lezen te maken hebben. Heel interessant als je geïnteresseerd bent in de Galapagoseilanden, de voor- en nadelen van melk of ziektes bij kippen.

Daarna hebben de leerlingen die meegedaan hebben aan dit onderzoek nog vragen moet beantwoorden over leesplezier aan de hand van vijf stellingen waarbij ze moesten aangeven of ze het daar mee eens waren.

Pas hier lijkt het ook te gaan over het lezen van fictie, al is me uit de rapportage niet helemaal duidelijk of de onderzoekers aangaven dat ze naar het lezen van fictie vroegen of het lezen van kranten of iets anders. Zouden leerlingen die net alleen maar vragen over de Galapagoseilanden, de voor- en nadelen van melk of ziektes bij kippen hebben gehad nu opeens vol enthousiasme zijn over leesplezier? En waarom lezen we de scores van zeer oneens en oneens niet? Daar kunnen toch ook verschuivingen zitten? Zo blijf ik met een heel aantal vragen zitten. De belangrijkste vraag is misschien wel dat ik niet weet of deze toets – die niet gedifferentieerd is naar opleidingsniveau – toetst wat wij op school leerlingen bijbrengen.

Wat ik wel zie is dat iedereen meteen weer een preek voor eigen parochie begint, vooral dus bij de leesbevorderaars. De meest aparte kwam wel van Eveline Aendekerk, directeur van het CPNB, de organisatie die jaren geleid werd door een cliniclown en die nu in wat rustiger vaarwater leek terecht te komen. Bij de CPNB hanteren ze weer heel andere categorieën, vertelde ze aan NRC Handelsblad.

We onderscheiden vier groepen mensen. Om te beginnen de mensen die veel tijd hebben en veel willen lezen, dat zijn vaak de ouderen zeg maar – ik chargeer even. Dan heb je mensen die niet willen lezen en er geen tijd voor hebben. Dat er een groep niet-lezers is, moet je accepteren.

Dan heb je de groep mensen die wel willen, maar denken dat ze geen tijd hebben. Die groep is interessant. Bij hen kun je lezen voorstellen als een soort ‘cup-a-soup moment’, iets wat je inbouwt in de dagelijkse routine. Je vraagt ze: ‘Wat doe je voordat je gaat slapen? Netflixen? Probeer in plaats daarvan eens een boek.’

Er is nog een groep die denkt lezen niet leuk te vinden, maar als je ze prikkelt dan opeens weer wel. Op die laatste twee groepen gaat de CPNB zich richten. Daar zal ook wel veel onderzoek naar zijn gedaan, maar ik geloof niet zo in die cup-a-soup-momentjes.

Waarom worden de mensen die wel van lezen houden continu benadeeld? Waarom schrappen ze het enige tv-programma over boeken? Waarom stelt de politiek al decennialang geen eisen aan onderwijs in fictie? Waarom wordt het Poëziegeschenk afgeschaft? Waarom werkt de CPNB samen met Hebban en niet met de Reactor of, pak hem beet, Tzum? Daar zou eens onderzoek naar gedaan moeten worden.

Coen Peppelenbos