‘En kijk, dat was de aarde’

De niet echt succesvolle klimaatbijeenkomst in Madrid is weer achter de rug. Volgend jaar beter, hoor je overal. Tegen beter weten in wellicht. Klimaatconferenties zijn trouwens van alle tijden. Die van 2000 was in Den Haag en werd voorgezeten door de Nederlandse milieuminister Jan Pronk. Op diens verzoek schreef Dichter des Vaderlands Gerrit Komrij zestien kwatrijnen. Pronk meende dat cultuur de milieudiscussie wel wat uit het slop zou kunnen trekken. Quod non: de conferentie eindigde zonder akkoord, maar met een dichtbundel en een film die beide The straw that breaks the camel’s back…? heetten. Die zestien kwatrijnen zijn nu opnieuw uitgegeven in de bundel De aarde nu. De samenstellers, Marcel Linssen en Arnoud Rigter, hebben bovendien 34 andere Nederlandse en Vlaamse dichters bereid gevonden om een bijdrage te leveren, waaronder niet de minsten. We komen bekende namen als Ellen Deckwitz, Menno Wigman, Alexis de Roode, Lotte Dodion en Floor Buschenhenke tegen. Maar laten we bij Komrij beginnen. De kwatrijnen zijn verademend komrijaans, ik geef er twee om in de stemming te komen:

Slaap
Het leven van de mensen wentelt
Ononderbroken in het rond –
Te kort de tijd boven de aarde,
Te lang de tijd onder de grond.

Voorbeeldfunctie
Moeders van kroost, hoeders van kudden
Beheerders en intelligentsia –
Stap in uw wetenschap voorzichtig,
Want de domoor stapt u na.

Dat was negentien jaar geleden en de actualiteit heeft de gedichten intussen nog steeds niet ingehaald. De controverses tussen wetenschappers en klimaatontkenners bloeien als nimmer tevoren. Ook de nieuwe bijdragen hameren duchtig op hetzelfde aambeeld. Zou nu wel er iemand naar hen luisteren?

Hoewel het niet strikt noodzakelijk was, hechtten sommige ‘nieuwe’ dichters eraan om de kwatrijnvorm vast te houden. Heel mooi vind ik de bijdrage van de voormalige stadsdichter van Heerlen, Michelle Bracke:

klein meisje in het rode gras
de hemel zwart, ze staarde

ze wees naar venus en naar mars
en kijk, dat was de aarde

Kort, kernachtig, gevoelig en onontkoombaar. Zelden is een dystopie zo mooi en zo recht door zee verwoord. Dat het gedicht door de keuze van Venus en Mars ook nog andere wrijvende verhoudingen aanstipt, is leuk meegenomen.

Het grote voordeel van een thematische bundel is natuurlijk ook dat het onderwerp (‘duurzaamheid’ in dit geval) in zo veel verschillende toonaarden bezongen wordt. Het is dan ook erg lastig om in een bespreking een paar representatieve gedichten te noemen. Geen enkel gedicht is representatief, omdat iedere vogel opvallend eigenzinnig gebekt is. Het prachtige gedicht ‘op de knieën’ van Lotte Dodion is absoluut niet representatief voor het minstens zo mooie ‘Kate Middleton looks radiant after birth’ van Thomas Möhlmann. Het definitieve einde van de wereld, zo krachtig geformuleerd door Martin Beversluis in ‘Fukushima’, doet niet onder voor de verhelderende oplossingen (‘vlinders met zonnepanelen / kolibries met dynamo’s’) van Floor Buschenhenke. Laat ik daarom nog twee gedichten aanhalen die ondanks alle verschillen in toon, thematiek en moraal, elkaar tóch nog net iets meer raken dan door het simpele feit dat ze in dezelfde bundel terecht gekomen zijn. Allereerst ‘Eerste waterpsalm’ van Ellen Deckwitz:

Gejaagd snuift de vrachtwagen. Hoefjes,
schrapend over de bodem. Allemaal dieren

die je voorouders voor hun ploegen spanden.
Allemaal dieren die je voorouders aten

tot ze vruchtbaar waren. De vader zegt dat
de duivel hoeven draagt, en de wagen wiegt.

Af en toe loeit er eentje zacht. Zij weten niet
dat ze weggaan. Zij moeten zich veiliger voelen

dan ik. De vader bidt vaak voor zijn aardappels
met vlees. Hij heeft vooraf graag een citaat

en houdt van Noach. Met de dieren naar een plek
waar niets meer vloeit.

De vrachtwagen met het dierentransport als de Ark van Noach is natuurlijk een ongelooflijk sterke metafoor. En ‘een plek / waar niets meer vloeit’ is de meest fatale beschrijving van iets wat vroeger op redding leek. Noach komt ook terug in het gedicht ‘Gratis’ van Arnoud Rigter, voormalig stadsdichter van Eindhoven. Het lijkt haast of de reis van Deckwitz’ Noach wordt voortgezet, waarna de spreker – is het God zelf wellicht? – hem zijn laatste beetje moed ontneemt.

Sterf, Noach, sterf. Het gekrakeel is mij teveel.
Verga – vóór het succesje van je scheepswerf.
Vaarwel leeuw, steltloper, ooievaar. Sorry
dat ik het feest van getjilp en gefladder,
van geloei, gepraat en gesnater bederf,

sterf, Noach, sterf. Wat groeit, kent vraatzucht.
Ieder weet van brand & haard, van stok & kerf.
Zelfs een bever knaagt bomen om zeep, zelfs een
kabouter urbaniseert ín het vruchtlichaam van
een schimmel of zwam, rood met witte stippen,

sterf, Noach. Zelfs een specht perforeert,
niemand leert. Oh timmerman, ook ik erf
je ondernemerszin – met fatsoenlijke fabels in
mijn kop. Hop, de schepping tegen de klippen.
Alweer een planeet, met vinger tegen de lippen.

In al zijn fatalisme lijkt het gedicht hier toch ook een onontkoombare vorm van entropie te beschrijven, waarbij de ondergang van een systeem al in het systeem zelf ingebakken zit. Niet alleen de mens, maar ook bevers, spechten en kabouters helpen de wereld naar de gallemiezen.

Over een jaar zien de Madrileense conferentielopers elkaar weer in Glasgow. Dat het daar allemaal goed gaat komen, staat volgens de meeste gedichten in De aarde nu nog verre van vast. Het Utopia van Jan Pronk uit 2000, een wereld waarin cultuur het bindmiddel was, is destijds niet bereikt. Maar misschien kan deze nieuwe bundel… ach, welnee.

Jan de Jong

Gerrit Komrij e.a. – De aarde nu. Gedichten over duurzaamheid én 16 klimaatkwatrijnen van Gerrit Komrij. Stichting Opwenteling, Eindhoven. 64 blz. € 17,50.