Geen horizon aan de horizon

De zetting van de korte roman Niets in zicht uit 1954 is net zo kaal als de titel aangeeft: we bevinden ons hier op een rubberbootje, dat hulpeloos ronddobbert op de Atlantische Oceaan. In de nacht verdwijnt het onder de sterrenhemel, overdag wordt het gegeseld door de onbarmhartige zon. De Duitse schrijver Jens Rehn (1918-1983) was duikbootcommandant en krijgsgevangene en schreef deze existentialistische klassieker – zijn debuut – als een aanklacht tegen de oorlog.

Aan boord zitten en liggen twee mannen, genaamd ‘de eenarm’ en ‘de ander’. Het eerste hoofdstuk begint zo: ‘De deining was helemaal ingeslapen. De zon brandde op de bewegingsloze zee. Over de horizon lag een lichte nevel. De rubberboot dreef onmerkbaar voort. De eenarm hield de kim voortdurend in het oog. De ander sliep. Er was niets in zicht.’

De eenarm en de ander zijn een Amerikaanse en Duitse overlevende van een zeeslag, die tot elkaar zijn veroordeeld. Ze delen een halve fles whisky, wat chocolade, een pakje kauwgom en sigaretten. Van vijandschap is geen sprake: de heren peinzen, denken en voeren gesprekken, die nergens naartoe gaan. Dat hoeft ook niet meer, want het besef dat er niemand aan de kim zal verschijnen wordt per zin pregnanter. Zo verkeren ze in een crisis die geen crisis is, maar een besef. Een state of mind, met als decor die allesoverheersende, weidse horizon.

Slechts spaarzaam krijgen we informatie over de twee. De eenarm is een arts in opleiding en verloofd met Betsy; de ander heeft het ooit aangelegd met Maria. De ander denkt vaak aan haar, omdat ze in zijn armen stierf na een val van een paard, waarbij ze haar nek brak. Als verloofde is de eenarm in de veronderstelling dat Betsy met smart op hem wacht, maar hij weet niet dat ze na een auto-ongeluk in het ziekenhuis ligt met een geamputeerd been. Zo zijn alle personages verminkt en ook al bijna dood.

De eenarm gooit op pagina 2 zijn arm al overboord: ‘Het is vrij eenvoudig: zodra de resterende spieren met een circulaire beweging zijn doorgesneden, ligt de arm er al af.’ De fysieke en geestelijke aftakeling zet daarna snel in. De ander kijkt toe en helpt, maar is daarna alleen. Meer dan driekwart van de roman is hij alleen. Hij wacht, krijgt dorst, gaat hallucineren, rookt, slaapt, huilt, lacht, krijgt bezoek van eenarm en denkt aan Maria.

De oorlog is ook ver weg. We maken even kennis met de bemanning van een Amerikaans verkenningsvliegtuig die ergens boven zee vliegt, maar de hoop die ons zo gegeven wordt, is tevergeefs. Een andere handeling gaat over een slag bij Groenland, waarbij een getraumatiseerde Duitse duikbootcommandant c.q. predikant opteert voor de totale vernietiging van de vijand. Na elke vernietigende explosie roept hij: ‘Voor het volk, door het volk’. Het zijn verhalen over oorlog, die in hun concreetheid het lijden van de twee niet verlichten of verklaren. De oorlog is te ver gegaan en heeft zijn verhaal verloren. Het stompt mensen af, maakt ze apathisch en laat ze afzinken.

Het stervensproces van de Duitser is net zo langzaam als pijnlijk. Weliswaar wordt de zichtbare wereld met encyclopedische precisie verklaard, de hand van God grijpt hem bij het hart en schudt hem hardhandig door elkaar. Niets in zicht is een boek zonder hoop of verlossing. Als lezer dien je de absurde situatie tot het einde toe te dragen. Dat is een zware opgave, wat iets zegt over de enorme zeggingskracht van het boek. Licht van toon, ingehouden en zelfs kabbelend, moeten we ons verzoenen met het gegeven dat we ons hier op de allerbuitenste buitenwateren bevinden.

Jaap Krol

Jens Rehn – Niets in zicht. Uit het Duits vertaald door Anne Folkertsma, met een nawoord van Guus Luijters. Nieuw Amsterdam, Amsterdam. 160 blz. € 20,00.