Wiens verhaal lezen we nu eigenlijk?

Elvin en ik, we zouden naar Parijs, maar eindigden in Kruishoutem. Tenminste, zo kan je het zien. Je kan ook zeggen dat alles begon in Kruishoutem, dat klinkt ook wel goed, ‘het begon in Kruishoutem…’, dan is je verhaal al bijna af.
Mijn verhaal bedoel ik.
Ik ben Fay, zeventien jaar, ik heb een tattoo op mijn schouder een gaatje in mijn hart. Verder ben ik normaal, je ziet niks aan me, ik ben goed in niet opvallen.

In een mum van tijd voel je je betrokken bij dit zichzelf wegcijferende meisje, dat samen met haar twintigjarige neef Elvin besloten heeft om er een paar dagen stiekem tussen uit te trekken. Naar Parijs willen ze, met de gele Mitsubishi Sapporo coupé uit 1980 van Elvin, die hij zelf gekscherend ‘De Sapporno’ noemt. Gymnasiaste Fay vindt het een verroeste pauperbak, maar dat gaat ze niet tegen haar neef zeggen. Als ze nog maar net op weg zijn, gaat het al mis. Ze stoppen bij een benzinestation, laten de tank volgooien door een mannetje dat tussen de twee pompen in zit en de eigenaar lijkt te zijn, betalen hem veertig euro. En dan loopt dat mannetje doodgemoedereerd weg. Hij slentert de straat uit, terwijl een dikke vent met een vetkuif hem achterna schreeuwt dat hij zijn tronie niet meer moet laten zien. Blijkt dat ze de oude eigenaar betaald hebben. De dialoog die volgt, is exemplarisch voor de geraffineerde humor die Van der Werf in ieder hoofdstuk aanbrengt:

‘We hebben hém dus betaald,’ probeerde Elvin nogmaals.
‘Hij werkt hier niet. Ik ben de eigenaar van deze zaak. Veertig euro alstublieft.’
Nu liep hij dreigend om de auto heen.
‘Fuck dat!’ riep Elvin. ‘Je vraagt je geld maar aan hem! En we willen graag twee cola.’
Eerst was er stilte, het volgende moment had hij Elvin bij de strot. Zijn enorme hand zat om de keel van mijn neef en ik kon niks doen.
‘U wilt dat ik mijn bloedeigen vader beroof en vraagt ook nog doodleuk om ’n cola?’

We zijn getuige van zes dagen van deze enerverende roadtrip, die aan alle klassieke elementen voldoet. De personages trekken zich terug uit het normale leven, ze bevinden zich al vrij vlot in een desolate omgeving die niet gespeend is van surreële, magische elementen en bizarre personages en ze worden danig op de proef gesteld. En voor de vertelster van het verhaal, Fay (nomen est omen) werkt het verhaal van de reis louterend, want alles loopt anders dan ze had gedacht. Waar zij op dag één van de reis ‘het hele leven als een soort aanwezigheidsplicht’ ziet, loopt ze aan het eind lachend in de regen: ‘Dat is geluk, denk ik, dat je vindt dat het allemaal niet geeft.’

Met dit verhaal treedt deze getroebleerde jongere bewust uit de door haar zelfverkozen schaduw en uit de grauwe sluier die om haar heen hing sinds het overlijden van haar vader. Op haar veertiende vertrok hij een paar dagen naar een stad in Frankrijk ‘omdat hij er even tussenuit wilde om te schrijven’. Hij kwam niet meer terug: ‘Zelfmoord gaat vaak mis heb ik gehoord. Maar niet bij hem, hij zal het wel uitgevogeld hebben want hij was nogal precies.’ Daarna vangt voor haar de periode waarin ze ‘niet zoveel voelde, omdat ik erg druk was met onzichtbaar zijn en overleven. Ik had nooit kunnen vermoeden dat dat je zo kon uitputten.’ Fay treedt in de voetsporen van haar vader: ze gaat op reis, komt in dezelfde stad aan als haar vader (Metz) en ze bedenkt verhalen.

Sterker nog, het verhaal dat wij lezen, zou zomaar eens een bedenksel kunnen zijn. Heeft Fay wel echt een reis met haar neef ondernomen of heeft ze alles uit haar duim gezogen (wellicht onder invloed van het gebruik van slaappillen)? Van der Werf laat in ieder hoofdstuk doelbewust broodkruimels vallen voor de lezer. Het verhaal is verdeeld in zes dagen en iedere dag kent een aantal hoofdstukken. Als je de strak gecomponeerde roman uit hebt, kun je het pad teruglopen en dan kom je uit bij het achtste hoofdstuk van de eerste dag. Fay legt daar aan Elvin uit wat de paradox van het schip van Theseus is:

Stel, van het schip van Theseus vervang je steeds een onderdeel, tot het hele schip uit nieuwe onderdelen bestaat. Dan is het nog steeds het schip van Theseus. […] Als je van al die oude onderdelen weer een schip in elkaar zet, dan heb je strikt genomen twee schepen van Theseus.

Zo kan haar verhaal ‘een verzameling leugens’ zijn. ‘Alles verzonnen en opgeschreven terwijl ik mijn kamer geen moment uit ben geweest’, maar dat maakt niets uit. Het blijft háár verhaal. Hier en daar vertoont het expres rafelrandjes. Zo wordt er gerommeld met de tijdsbeleving van de reis en verloopt de ontwikkeling die Fay doormaakt met zevenmijlssprongen die niet altijd navolgbaar zijn. Die oneffenheden zijn van belang in Van der Werfs luchtige narratologische paradox: wiens verhaal lezen wij nu eigenlijk?

Maar wat doet het ertoe? Je sluit Fay in je hart, mét haar bijzondere taalgebruik ( ze vermengt straattaal met kennis van behoorlijk pittige woorden die zelfs de kennis van een gemiddelde gymnasiast overstijgen) en mét haar fantasierijke verhalen (vooral die over haar dromen) waar je toch steeds in mee blijft gaan, hoe ongeloofwaardig ze op het eerste gezicht ook op je overkomen.

Gerwin van der Werf heeft Fay behept met een eigentijdse stem. Dankzij zijn uitgekiende compositie beleven we vele wonderlijke gebeurtenissen in sneltreinvaart. Tel daar de krachtige dialogen, de speelse humor, de voor jongeren herkenbare worsteling met jezelf en de verteltechnische paradox bij op en je weet: Strovuur is een authentieke coming-of-ageroman van uitzonderlijk formaat. Het is te hopen dat veel docenten het aanraden aan jongeren in de bovenbouw van havo en vwo, want deze fonkelende roman verdient het om op hun literatuurlijsten te prijken. En ongetwijfeld zal het omslag dat is ontworpen door Nanja Toebak hoge ogen gooien bij de verkiezing van de Beste Verzorgde Boeken, want er zijn weinig romancovers zo stijlvol en doeltreffend vormgegeven. De auto stoot namelijk niet voor niets een tastbaar rookgordijn uit.

Miriam Piters

Gerwin van der Werf – Strovuur. Atlas Contact. Amsterdam/Antwerpen. 246 blz. € 21,99.