Rond mijn achttiende besloot ik mij in de literatuur en poëzie te verdiepen. Daarbij ontwikkelde ik al gauw een lichte fascinatie voor schrijversportretten op de achterflap. Binnen dat genre raakte ik geïntrigeerd door de portretten van Cees Nooteboom. En van zijn portretten ging mijn belangstelling weer specifiek uit naar zijn wallen. Intellectueel. Wilde ik ook. Ik las, dronk, haalde nachten door, maar de snuit bleef fris en bleu. Nu, zesentwintig jaar later, heb ik ze. Met een ouwe kop erbij.