Lees nu ook eens Een bedroefde God, Michel Krielaars

In zijn column in NRC Handelsblad van afgelopen vrijdag gaf Michel Krielaars terecht hoog op van De herinnerde soldaat van Anjet Daanje. ‘Waarom heb ik deze Nederlandse schrijfster nú pas ontdekt?’ is de kop boven de column. Een ex-uitgever legt uit waarom:

„Moet je luisteren”, zei ze. „Ten eerste is het die ‘en toen, en toen’-stijl. Daardoor zou het boek tien jaar geleden niet eens als literatuur zijn erkend. En dan is het boek ook nog heel dik en is het bij een kleine uitgeverij verschenen die niemand kent.”

Zo’n uitspraak steekt me een beetje, want die kleine uitgeverij ‘die niemand kent’ is uitgeverij Passage uit Groningen. De uitgeverij van Anton Scheepstra bestaat al sinds 1991 en gaf, onder veel meer, Simon Vinkenoog, Joost Oomen, Anneke Claus, Paul Gellings en Karel ten Haaf uit. Oh ja, Meindert Talma verschijnt er ook. Die schrijver, zanger die onlangs geen subsidie kreeg van het Fonds Podiumkunsten. Het hele noorden kreeg 2% van die subsidies, altijd nog fiks meer dan de 0% in het oosten.

Ho, stop, voordat je het weet trap ik in de Calimero-val en zeur ik over grachtengordels en dat moeten we niet hebben. Passage is namelijk gevestigd in Groningen net als Uitgeverij kleine Uil (de uitgever achter deze website) en dan weet je dat je extra je best moet doen om de aandacht van recensenten te trekken, want je komt ze doorgaans niet tegen bij Café Mulder of in De Wolthoorn. Je kunt folders maken, je kunt persberichten sturen, je kunt elk boek uit je fonds toezenden en dan nog weet je dat je moet opboksen tegen de pr-machines van grotere uitgeverijen. Voor een kleine uitgeverij is het dan godsgeschenk als een boek op een longlist van de Libris Literatuur Prijs terechtkomt en daarna alsnog lovend besproken wordt, zoals bij De herinnerde soldaat. Dat is heel fijn voor Anjet Daanje, maar is ook een pluim op de hoed van Anton Scheepstra die wel in Daanje geloofde (die vroeger bij Thomas Rap werd uitgegeven) en die wel geloofde in Paul Gellings (die vroeger bij De Geus werd uitgegeven).

Het is soms licht frustrerend als je weet dat iets moois in handen hebt en dat slechts weinigen het willen zien. Zo schreef Doeke Sijens een boek over Alida Pott, in mijn ogen een van de beste kunstenaars van De Ploeg. Uitgeverij kleine Uil gaf het boek uit terwijl er een grote Ploeg-tentoonstelling was in het Groninger Museum. Bij toeval zag Joyce Roodnat van NRC Handelsblad Alida Pott op die tentoonstelling.

Maar Alida Pott? Nooit van gehoord. […] Wat was ze goed.

Volgend jaar komt er een kleine solotentoonstelling van haar werk in het Groninger Museum. Het boek heeft inmiddels een tweede druk. Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven.

Een redactie, Tzum ook, wordt bedolven onder de boeken. Iedere uitgever weet ook dat niet elk boek dat hij uitgeeft een meesterwerk is. Dat weet Scheepstra, dat weten wij ook, maar als er nou één boek was van onze uitgeverij dat extra aandacht verdiende van echte literatuurliefhebbers dan is dat Een bedroefde God van Jiří Kratochvil, vertaald door Tieske Slim. Een boek waarvan ik dacht: dat vind Michel Krielaars een mooi boek. We zonden natuurlijk een exemplaar naar NRC Handelsblad, maar waarschijnlijk naar een verkeerd adres en daarom zonden we opnieuw een boek naar NRC Handelsblad. Week na week keken we vrijdag om klokslag 12 uur op de site van de krant om te zien of er al een recensie in stond. En week na week, maand na maand moest ik zeggen: ‘We staan alweer niet in NRC Handelsblad.’ Toen verscheen Een bedroefde God in maart op de longlist van de Europese Literatuurprijs en opnieuw dachten we: dit is het moment om het boek van de enorme stapel te pakken. En opnieuw werden de weken maanden. Inmiddels vragen allerlei schrijvende BN’ers alweer om aandacht. Fijn hoor, dat iedereen zijn bestseller creëert, maar Een bedroefde God heeft Michel Krielaars nodig. Dan hoeft hij het volgende niet nog een keer in de krant te schrijven:

Ik was geschokt door haar woorden en schaamde me behalve voor de vooringenomenheid van mijn vakgenoten ook voor mijn eigen onoplettendheid.

Coen Peppelenbos