Weg van het geméns

Het werk van de Duitse schrijver Arno Schmidt (1914 – 1979) draait om de vraag hoe als individu te ontkomen aan, wat hij met een mooie vondst ‘het gemens’ noemde. Het gemens, de klemtoon op mens, dat is de dwang tot conformisme, tot het in de pas lopen. Gedurende de jaren waarin Schmidt zijn schrijverschap ontwikkelde, verkeerde Duitsland in de greep van het nationaalsocialisme, dat het maatschappelijk leven doordesemde met dwang én drang tot het in de pas lopen, spreken en denken. Het schiep zijn eigen Duits, de Lingua Tertii Imperii, de taal van het Derde Rijk. In dát Duits was geen plek voor nadrukkelijk individualisme, laat staan non-conformisme, omdat die zich daarin niet laten uitdrukken. Daarom greep Schmidt terug op het Duitse expressionisme van de jaren 1920, bij schrijvers als Döblin, om daar met experimenteel vernuft op voort te bouwen.

Bij Uitgeverij Vleugels verschenen onlangs Schmidts korte roman Uit het leven van een faun en het verhaal Enthymesis of H.I.J.H., beide vertaald en toegelicht door Jan Mysjkin. Enthymesis of H.I.J.H. (enthymesis betekent zoveel als ‘invoeling’, H.I.J.H. staat voor: Hoezeer Ik Jullie Haat), uit 1946, bestaat uit aantekeningen van ene Philostratos, die deelneemt aan een woestijnexpeditie om metingen te verrichten voor Eratosthenes van Kyrene, de Griek die al twee eeuwen voor Christus verbazingwekkend nauwkeurig de omtrek van de aardbol becijferde.

Philostratos blijkt niet te zijn meegegaan om Eratosthenes’ hypothese te bevestigen dat de aarde een bol is van meetbare omvang. Sterker, hij is ervan overtuigd dat die hypothese onjuist is en ook behoort te zijn, want de aarde, de hele aarde, is een idee en ideeën kenmerken zich door oneindigheid. Weliswaar is een bol in zekere zin oneindig, hij heeft immers geen begin- en eindpunt, maar hij is wel begrensd. Philostratus weet daarom zeker dat de aarde een onbegrensde, oneindige schijf is. Dat bewijzen hoeft niet. Als de metingen al in de richting van een bol wijzen, dan zegt dat alleen maar dat de werkelijkheid een gebrekkige afspiegeling is van de ware idee.

De harde werkelijkheid van de woestijn maakt voltooiing van de expeditie onmogelijk, waarna Philostratos in zijn eentje verder trekt: hij is het gemens gaan haten en zoekt, allengs meer hallucinerend, de volkomen abstractie van de ware idee.

Uit het leven van een faun, uit 1953, bestaat uit grepen uit de gedachtestroom van Heinrich Dühring, districtsambtenaar van middelbare leeftijd ten tijde van het naziregime. Hij haat alles wat met nationaalsocialisme te maken heeft, maar moet zijn haat verborgen houden, zelfs voor zijn vrouw en zoon, die beiden hopen op een militaire officiersopleiding voor de laatste. Zijn enige levensvreugde ontleent hij aan zijn geheime begeerte voor Käthe, een jong buurmeisje met benen als een veulen. De opdracht om het districtsarchief te ordenen verschaft hem de mogelijkheid tot innerlijke emigratie naar de vroege negentiende eeuw, toen Napoleons troepen het gebied bezetten.

In oude documenten stuit hij op een geschiedenis die hem fascineert hem en tot de bodem gaat uitzoeken: de desertie van een Franse soldaat, die zich verscholen hield in wat toen nog uitgestrekte veenmoerassen waren. Bij toeval ontdekt hij een half vergaan, wrak bouwseltje in het veen, waarin hij een oude Franse uniformknoop vindt. Hij maakt er zijn eigen wijkplaats van, voorraden voedsel aanleggend, gestolen bij omliggende boerderijen. Hij droomt van een liefdesnestje voor hem en Käthe, maar moet op zijn tellen passen: zijn meerdere bereidt een klopjacht voor op ‘de faun in het veen’ die Duitslands voedsel steelt.

Dat Duitsland bezwijkt inmiddels aan alle fronten, maar bij alle corrumpering blijft het belijden van triomfalisme hoogtij vieren en krijgt zelfs zelfdestructieve trekken. Zijn zoon sneuvelt twee weken nadat hij enthousiast en uitgewuifd door zijn trotse moeder naar het front vertrok. Als dat bericht huize Dühring bereikt, smijt ze de pan aardappelen naar het Führerportret, maar laat daarna wél een overlijdensadvertentie plaatsen met als kop ‘Gevallen voor Groot-Duitsland’.

In het laatste deel volgt de grote kladderadatsch als een nabijgelegen munitiefabriek de volle laag krijgt bij een luchtbombardement en exploderende munitie urenlang voor levensgevaarlijk vuurwerk zorgt. Is dit de kans waar Heinrich op heeft gewacht?

Schmidts proza is experimenteel. Wat in de jaren 1960/70 in Nederland eksperimenteel heette in de literatuur, leek vaak experiment om het experiment. Maar dat verwijt – als het dat al is – valt Schmidt niet te maken. Hij zocht en vond nieuwe expressievormen om iets te zeggen wat zich niet liet uitdrukken in een Duits waar het nationaalsocialisme zijn stempel op had gedrukt. Omdat Uit het leven van een faun gesitueerd is in de naziperiode, duikt die taal wel op, maar zoals Heinrich die wenst te verstaan: niet Heil Hitler, maar heilittler.

Het resultaat van die aanpak, zowel in Enthymesis H.I.J.H. als in Uit het leven van een faun, is uitzonderlijk krachtig proza. In Duitsland geldt Schmidt, ruim veertig jaar na zijn dood, nog steeds als een belangrijk, vernieuwend auteur. Zijn experimenteel-expressionistische proza is ongetwijfeld een hele kluif voor vertalers. Voor zover ik dat kan beoordelen heeft Jan Mysjkin een uitstekende vertaling afgeleverd.

Hans van der Heijde

Arno Schmidt – Uit het leven van een faun. Vertaling en nawoord Jan Mysjkin. Vleugels, Bleiswijk. 132 blz. € 22,90.

Arno Schmidt – Enthymesis of H.I.J.H.. Vertaling en voorwoord Jan Mysjkin. Vleugels, Bleiswijk. 38 blz. € 21,80.