Samen wc’s schoonmaken

De belangstelling voor Japan is groot in deze tijd. Het is lastig te achterhalen wat daar achter zit. Escapisme, behoefte aan zen, afkeer van de westerse levensopvattingen? Maar hoe weten we zo zeker dat we in Japan kunnen vinden wat we zoeken? Paul Muys, voormalig ‘anker’ en reportagemaker van de buitenlandrubriek Panorama van de Vlaamse publieke omroep, reisde veel in Azië en doet in Geen zee te hoog een journalistieke poging het hedendaagse Japan te duiden. Met in het achterhoofd de vraag of Japanse oplossingen voor maatschappelijke problemen misschien ook ons verder kunnen helpen.

In Nederland heeft Paulien Cornelisse zich de laatste jaren opgeworpen als Japan-deskundige. In lichtvoetige tv-programma’s en boekjes met anekdotische stukjes laat ze ons fragmenten van Japan zien, die niet in de laatste plaats aanleiding zijn tot hilariteit: mosverzamelaars bijvoorbeeld of vrouwen die tijdens een assertiviteitscursus moeten leren hoe ze een tafeltje omver kunnen schoppen. Symptomen in plaats van grote verbanden. Van de Vlaamse Japan-deskundige en vertaler Luk van Haute verscheen eerder dit jaar een boek met indrukken van het leven in Japan, waarvoor hij zich juist ten doel had gesteld om af te rekenen met clichés en algemeenheden.

Paul Muys bevindt zich met Geen zee te hoog tussen deze twee auteurs in. Als journalist wil hij zich graag baseren op feiten en in gesprekken opgedane kennis, om die op een toegankelijke, maar serieuze manier op een rij te zetten. Een meer essayistische benadering, waarin zijn eigen kijk een sturende rol speelt, heeft hij duidelijk niet nagestreefd, maar deze bundel gaat beslist stukken verder dan Cornelisses meer op vermaak gerichte werk.

Dat Muys een beeld wil geven van het hedendaagse, eenentwintigste-eeuwse Japan, betekent niet dat hij de geschiedenis terzijde schuift. Dat is ook haast onmogelijk, omdat in het moderne Japan heel veel gebruiken en opvattingen rechtstreeks voortkomen uit de oudheid, of toch op z’n minst uit de gevolgen van Japans rol in de Tweede Wereldoorlog. De Amerikaanse militaire aanwezigheid in het land is bijvoorbeeld nog steeds aanzienlijk.

Als Europees journalist in een in veel opzichten zo gesloten land doordringen is al lastig, in ieder geval lastiger dan voor Van Haute, die zelfs promoveerde aan de Universiteit van Tokyo en al jaren een ware autoriteit is op het gebied van de Japanse cultuur en samenleving. Muys vond zijn ideale ‘fixer’ in de veertigjarige Naoko, geboren en getogen in Tokyo, opgeleid als jurist en werkzaam bij een luchtvaartmaatschappij, en daarmee goed in Engels, wat in Japan tamelijk uitzonderlijk is.

Op die basis onderzoekt Muys zeer uiteenlopende aspecten van het land, zoals de opvallende groepscultuur, die onder meer tot gevolg heeft dat Japanse werknemers niets meer vrezen dan voor oncollegiaal te worden uitgemaakt. De harmonie (wa) binnen een groep in gevaar brengen, is daar een maatschappelijk doodvonnis over jezelf uitspreken. Hij refereert onder meer aan voetbalsupporters, die na afloop van een wereldbekerwedstrijd tegen Rusland gezamenlijk de tribunes gingen ontdoen van alle afval, zelfs vrolijk en lachend. Voor ze naar huis gaan, maken Japanse schoolkinderen dagelijks de lokalen, zelfs de wc’s schoon. Alles voor de onderlinge samenhang. Volgens Muys is dit conformisme een van de essentiële waarden, die voortkomen uit het (neo)confucianisme; de dankbaarheid en het gevoel van verplichting (giri) jegens de gemeenschap waartoe men behoort. Een overblijfsel uit de rijstcultuur ook, waarbij geduld, volharding, de wil tot samenwerking en vertrouwen in de groep onmisbaar zijn.

Samenlevingen als de Europese mogen dan graag de nadruk leggen op de waarde van het individu, maar individualisme verstoort voor veel Japanners de zo hartstochtelijk nagestreefde harmonie. Daarnaast komt wa ook in het gedrang door immigratie. Vandaar het weren van buitenlandse invloeden die mogelijk de Japanse samenleving zouden kunnen ontwrichten. Het is een defensieve reflex waarvan je je afvraagt of die in tijden van globalisering nog lang houdbaar is.

Een ander uitgesproken aspect van het Japanse denken is de gedragscode kata, voortgekomen uit het zenboeddhisme met als doel door strakke discipline harmonie te bereiken tussen geest en lichaam. Volgens Muys is deze kata van oudsher de motivering geweest voor de invoering van draconische regels en van het geloof dat een hele gemeenschap schuld heeft aan een individueel falen en dus ook collectief een straf hoort te ondergaan. Kata is daarmee ook een verklaring voor de manier van praten in Japan; een gedrag vol dubbelzinnigheid. Wie tot een sterk samenhangende groep behoort, kijkt immers wel goed uit wat hij of zij zegt, voor je het weet heb je iemand naast je in verlegenheid gebracht.

Voortbouwend op dergelijke algemeen geldende gedragsregels, beziet Muys de hedendaagse Japanse samenleving, die tegenover de in onze ogen heel beperkte individuele vrijheid wel kenmerken heeft die wij ook steeds vaker zeggen na te streven, zoals saamhorigheid, veiligheid en een veelzijdige economie. Dit ‘Japanse model’ is echter niet gemakkelijk over te planten naar andere landen, al was het maar omdat het is gefundeerd op eeuwenoude tradities en overtuigingen.

De journalistieke benadering van Muys heeft zowel voor- als nadelen. Hij is hiermee in staat een veelheid aan thema’s te behandelen, maar erg diepgravend wordt het nergens. Geen zee te hoog – de titel is gebaseerd op de beroemde houtsnede van de Japanner Hokusai (1760-1849) van De grote golf bij Kanagawa – is echter wel een uitstekend overzicht van onderwerpen die op dit moment in Japan spelen. Van het vermeend hoge zelfmoordcijfer, het extreem lage geboortecijfer, het probleem van de werkende armen, de hikikomori, ofwel de mensen die niet opgewassen zijn tegen de ratrace, tot de zich gestaag ontwikkelende vrouwenemancipatie.

Het feit dat Europeanen geen andere wereldwijd bekende Japanse vrouw kunnen noemen dan beeldend kunstenares Yoko Ono, de weduwe van John Lennon, is in dit verband veelzeggend. Maar, waarschuwt Muys, tegenwoordig heeft 70 procent van de Japanse vrouwen in ieder geval een baan buitenshuis. En dat is meer dan in menig Europees land het geval is. Niettemin worden meisjes al vaak vanaf school op een dienende rol voorbereid en zijn meisjes zelfs tot voor kort nog ontmoedigd om hogere studies, bijvoorbeeld die voor het beroep van arts, te volgen.

Muys stipt in Geen zee te hoog dus een veelheid aan onderwerpen aan, maar doet verder weinig moeite om de talrijke paradoxen van de Japanse visie te duiden. Zoals een krant of nieuwsrubriek zich doorgaans ook beperkt tot de grote lijnen. En Muys komt natuurlijk uit die school. Een klein vademecum en een tijdlijn van het Edo-tijdperk tot heden, die achterin het boek zijn opgenomen, ondersteunen het overzicht.

André Keikes

Paul Muys – Geen zee te hoog. Japan en de Japanners in de 21ste eeuw. Vrijdag, Antwerpen. 296 blz. € 22,50.