De duisternis in zingen

Alles komt en gaat. We weten het en willen het vergeten. Volgens een quote uit de Mahabharata is het grootste mysterie het feit dat de dood elke dag toeslaat en dat wij leven alsof we onsterfelijk zijn en in zekere zin zijn we dat ook. We maken deel uit van een keten die ver uit het verleden komt en die doorloopt tot ver in de toekomst. Tot in de eeuwigheid? Dat zouden we willen geloven.

Ik lig in een licht dat nog moet komen, in de toekomst blaft
een hond, in de toekomst roept een kind, alles is er en komt
nog, alles is alweer voorbij, in dit nergens kijkt een dakraam
uit op wolken de lucht staart mij aan met haar wijde oog.

Heel voorlopig lig ik hier, neuriënd eiland, toevallige massa
water en klank. Een lichaam rond een lied, zo tijdelijk intact.

Met dit gedicht opent de bundel Reistijd Bedtijd IJstijd. Het is een beginselverklaring, een getuigenis, een credo dat geldt voor het hele werk van Marjolijn van Heemstra: haar theaterwerk, haar proza, haar gedichten. Dat ze godsdienstwetenschappen studeerde, hoeft de lezer niet te verbazen. De dichter is een ‘neuriënd eiland’ ‘een lichaam rond een lied’ en dat lied wil ze zingen in bundels en op het toneel.

Kras

Het is moeilijk te bevatten dat dit bestaan,
de volledige weg van schreeuw tot zucht,
zal worden samengevat in een kleine
streep van geboorte- naar sterftejaar.
Een godgans leven uitgedrukt in de smalste
Horizon van is naar is geweest, eenzame
kras tussen bron en zee.

De eerste afdeling van de bundel gaat over de betrekkelijkheid van het leven: ‘Er zijn – er niet meer zijn’. Het gedicht ‘Moederziel’ moet geschreven zijn in ‘corona-tijd’:

We zwaaien, zwaaien, jij ziek en veilig
achter glas en ik, in de tuin, begrijp
voor het eerst welk verlies mij wacht.
Je ogen knijpen samen in het oude
zonlicht van die ene foto op het strand.
Dertig ben je. Levenslang. Waar je ook
Staat, je staat aan zee in een blauw
verwassen shirt, op je buik een zak
waaruit de wollen aanzet steekt van
het lijf dat ik zal worden. Om je heen
zet wind de dingen in beweging; helmgras,
Golven, alles buigt en jij ertussen,
Onbewogen, als een wachtwoord.’

Mooi hoe het samen knijpen van de ogen in de actualiteit (de jij kijkt immers naar buiten, naar haar dochter) overvloeit in de oude foto, veertig jaar geleden.

In de afdeling ‘Bezoekuur’ staat het theatrale prozagedicht ‘Onderkant dat een zeer plastische beschrijving geeft van ‘het rampgebied tussen mijn benen’ na de geboorte van een zoon (die elders in de bundel zegt dat hij gemaakt is van duisternis):
‘Schets / nummer acht van het rampgebied tussen mijn benen: soms / een slordige ovaal, soms de vorm van een citroen, eentje lijkt / op een granaat, het pijnpunt altijd een kruis, als de vindplaats / op een schatkaart. (…)’
Dat de dichter het schrijven over lichamelijkheid niet schuwt, blijkt ook uit een liefdesgedicht (‘Vlaktematen’) dat uit twee delen bestaat.

In deze tijd reist Marjolijn van Heemstra rond met een theatervoorstelling Voyagers – een poëtisch concert over de vraag hoe wij herinnerd willen worden. In 1977 stuurde de ‘mensheid’ een platina-plaat de ruimte in, met de hoop dat deze ooit zou worden opgevangen door een verre beschaving die de digitale taal zou kunnen ontcijferen. Op de plaat muziek van Bach en Blind Willie Johnson, schilderijen, teksten, boodschappen. Wij zouden dan misschien allang verdwenen zijn in de enorme lege ruimte. Of zouden we dan in een andere vorm met bewustzijn nog deel uit maken van het universum. Je zou toch willen geloven dat misschien ons lichaam een tijdelijke behuizing is, maar dat ons collectief bewustzijn blijft bestaan?

In de voorstelling horen we ‘Dark was the night, cold was the ground’ van blueszanger Blind Willie Johnson. Maar: alleen zijn stem, niet zijn verhaal. Het is een van de vele details in Voyagers van Marjolijn van Heemstra, ‘een voorstelling over overspel in de ruimte, blinde vlekken, ons onvermogen buiten onszelf te kijken én het verlangen de taal van de heptapods uit de sciencefictionfilm Arrival te beheersen.’ (Henri Drost in de Theaterkrant).

Deze Willie Johnson figureert ook in een prozatekst achterin de bundel, een soort luchtige levensles voor haar zoon, deel van een keten. ‘Ik dacht aan mijn zoon toen ik het hoorde, zijn duisternis, de mijne, de reis van dat lied door het zwart. De schepen met Blind Willy Johnson aan boord, die ziek van verdriet het enige zinnige deed: de duisternis in zingen.’

Remco Ekkers

Marjolijn van Heemstra – Reistijd Bedtijd IJstijd. Das Mag, Amsterdam. 64 blz. € 21,99.