Een samengesteld gezin

Pak twee volstrekt willekeurige aspecten des levens en al associërend leg je snel verbanden. Voor het omgekeerde kan hetzelfde gelden. ‘Coherent proza is een illusie,’ zegt iemand tegen een ander in de De lange adem, de grote nieuwe roman van Martijn Knol. ‘Wat heeft wat dan ook überhaupt met wat dan ook te maken, weet je wel? Grote kunst moet consequent inconsequent zijn.’ Nou, als dat geen fijn uitgangspunt voor een boek is. Ambitieus ook, want we hebben het hier dus vermoedelijk over een poging tot grote kunst. Of is ook dat al te rechtlijnig gedacht?

De genoemde ‘iemand’ die iets over de illusie van coherent proza tegen ‘een ander’ zegt, is maar een figurant in Knol’s 99 hoofdstukken tellende boek. Zoals er talrijke figuranten en passanten langskomen in tussenhoofdstukjes, waar er vele tientallen van zijn, steeds aangeduid met Romeinse cijfers. Het lijken soms ‘onverwerkte’ stukken tekst, het residu van de aantekeningen van de schrijver. Maar evengoed zouden het de ‘willekeurige aspecten des levens’ kunnen zijn, die al associërend snel opgenomen worden in het grotere verband.

Dat klinkt allemaal knap vaag, maar de grote lijnen houden in De lange adem de boel moeiteloos bij elkaar. Twee hoofdpersonages, wier levens op zeker moment bijeen komen, schetsen het hedendaagse leven, waarin traditionele ankers niet meer bestaan. Alles is afhankelijk geworden van toevallige gebeurtenissen, ontwikkelingen kunnen diametraal omkeren, al heeft onze maatschappij nog wel de contouren van die oude, met zijn overgeleverde vanzelfsprekendheden.

De eerste protagonist heet Robbert, is beveiliger bij een groot warenhuis, met trekken van het vroegere Vroom & Dreesmann of De Bijenkorf, waar klanten niet alleen met camera’s in de gaten worden gehouden, maar ook door bepaald gedrag van de fysiek aanwezige beveiligers. Onder hen heb je de strenge categorie, die mensen snel in de kraag wil vatten en over wil dragen aan de politie en de wat zachtaardiger types, zoals Robbert, die liever een veelzeggende lichaamshouding aanneemt of een snedige opmerking maakt, die de potentiële dief afschrikt. Robbert is geen kwaaie vent, maar afkomstig uit en werkzaam in milieus die zijn constructieve kanten niet stimuleren.

Martijn Knol schetst de man niet alleen in zijn warenhuis-biotoop, maar ook in zijn privéleven, waar de bink – gemillimeterd hoofd, gespierd – gemakkelijk indruk maakt op vrouwen, wat zijn bestaande relaties ondermijnt en de vaak wat naïef goedwillende Robbert in gewetensnood brengt. De man is het prototype van de brave burger nieuwe stijl, trouw aan het boven hem gestelde gezag, dat hij voetstoots vertrouwt, maar tegelijkertijd argwanend over de vermeende dreiging van criminaliteit en terrorisme.

Het tweede hoofdpersonage is Roman, toonbeeld van de olijke reclamejongen, lang baas van Bureau Branie – what’s in a name –, later van reclamebureau Les Giraffes (‘want soms moet je je nek uitsteken’). Hij is een ongeleid projectiel, zo weggelopen uit Jiskefet of Mad Men, zit dus vol geinige invalletjes, maar is vooral geïnteresseerd in zichzelf en hevig geïrriteerd als iemand anders hem voor de voeten loopt. Knol vond in hem de ideale tegenvoeter van Robbert. Ook Roman doet het met zijn charisma, meer dan ruime inkomen en zakelijke successen goed in zijn omgeving. Vrouwen vallen voor dit kleine opgewonden standje niet om zijn fysiek, maar om zijn altijd overweldigende aanwezigheid. In Romans buurt gebeurt altijd wat. Daarbij wordt hij ook nog voor wijs aangezien, zoals blijkt uit deze zinnen, waarvan de laatste volgend jaar zo maar genomineerd zou kunnen worden voor de Tzum-prijs:

Alle leden van de vergadering richten hun blik op Roman. Die haalt zijn schouders op. Grof gezegd is niets zo stupide als generaliseren – alles verschilt nou eenmaal van persoon tot persoon tot persoon tot persoon tot persoon tot persoon tot persoon tot persoon tot persoon tot persoon tot persoon tot persoon tot persoon.

Door deze twee in de eenentwintigste eeuw zo uitvergrote vormen van maatschappelijk en persoonlijk succes naast elkaar te zetten, krijg je al snel een fraai inzicht in onze jaren. De mannen, hun veelal achternaamloze vrouwen en collega’s, hun al dan niet eigen kinderen, de scheidingen, de restanten van relaties in de vorm van omgang met verlatenen, de structuur van het bedrijfsleven en wat niet al. Niet weergegeven in de onmogelijk verklaarde coherente vorm, maar opgebouwd uit fragmenten, gesprekken, flarden en citaten. Knol werkte ooit zelf in de reclame en je hebt al snel de neiging de geestelijke lenigheid van zijn personages en verhaalontwikkelingen daar aan toe te schrijven. Zelden ontwikkelt een verhaallijn zich zoals je verwacht, telkens volgt weer een onverwachte, niet zelden hilarische draai. Met Martijn Knol kun je beslist ook lachen.

De lange adem kent weinig ontwikkeling, ook geen echt plot, maar dat is allerminst een bezwaar. Knol blijkt met zijn scherpzinnige observaties en buitengewoon flexibele manier van schrijven zo veel registers te kunnen raken, dat verveling geen kans krijgt. Hij is zelfs de kritiek voor door fictieve lezers tussentijdse ironische opmerkingen te laten maken over de roman en zelfs zichzelf:

‘Veel contemporaine schrijfsters en schrijvers fragmenteren hun narratief… godzijdank, want ’t weerspiegelt de manier waarop we in de eenentwintigste eeuw op zoek zijn naar manieren om ons leven vorm en betekenis te geven… De moderne roman is ’n samengesteld gezin, democratische vernieuwing, veelkleurige monochromiteit, stollende informatiestromen…’
‘Prima, maar omgekeerd is niet iedere auteur die er ’n rommeltje van maakt een groot kunstenaar. Onbegrijpelijk is verre van heilig. En Martijn Knol is geen Ali Smith. Geen Jeroen Mettes, Tonnus Oosterhoff, Peter Verhelst.’
‘Zijn naam lijkt niet eens op die van hen!’
‘Bij Cortázar of Perec –’
‘Je punt is duidelijk.’

Dat de twee hanige mannen – deze roman mag je wel een mannenboek noemen – uiteindelijk in elkaars vaarwater terecht komen, waarbij Roman zich zelfs aan de politiek waagt en Robbert de windbuil gaat beschermen, flirt bovendien fraai met politieke ontwikkelingen van deze tijd. Gladde jongens trekken het initiatief gemakkelijk naar zich toe, daarbij terzijde gestaan door onnozele, nietsvermoedende braveriken. Tot zich in de levens van de eersten weer iets anders aandient om hun primaire behoeften mee te blussen.

De lange adem is echter heel wat meer dan de som der delen. Een sleutelroman kun je het moeilijk noemen, maar de goede lezer kan zijn lol wel op met de intertekstuele vondsten, zelfs met gebruikte benamingen. Roman is, net als schrijver Anton Dautzenberg, verzot op Donald Duck, Vroom & Dreesmann heet hier Leibniz & Wittgenstein, met Bureau Branie concurrerende reclamebureaus heten Fitzgerald of Elsschot, Rushdie & DeLilo. Wat krampachtig zijn dan weer de namen van Utrecht, Den Haag en Amsterdam, die hier om onverklaarbare reden Domrecht, Hofdorp en Amstelstad moeten heten, terwijl Haarlem Haarlem en De Telegraaf De Telegraaf mag blijven en je ook de Zuidas tegenkomt, alsmede de hoofdstedelijke Apollolaan/Minervalaan. Maar wie streeft er nou ook naar volkomen coherent proza?

André Keikes

Martijn Knol – De lange adem. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 478 blz. € 29,99.