‘Barbertje moet hangen’ is een onbegrijpelijke schijnbeweging in de Nederlandse taal

Spits uw oren voor de klanken van de gamelan! Het Indonesische perspectief is een gegeven waarvan men in ons huidige literair-sociologische klimaat met steeds minder achteloosheid kan wegkijken. Meer en meer duidelijk blijkt dat de Nederlandse literatuur met als thema ons koloniale verleden, van oudsher vertegenwoordigd is door auteurs die hoofdzakelijk schrijven door een Hollandse bril. Er zijn heus uitzonderingen vindbaar, en ook antikoloniale geluiden hebben heus geklonken. Zowel tussen de regels door als minder impliciet. Toch is een belangrijke invalshoek rondom Indonesië lange tijd behoorlijk onderbelicht gebleven, waardoor met name na de Tweede Wereldoorlog menig argeloos schoolgaand kind in Nederland nooit van de hoed of de rand heeft kunnen weten. Een Vincent Mahieu (pseudoniem: Tjalie Robinson) sprak ooit in een brief aan Simon Vinkenoog in de volgende niet mis te verstane termen:

Ik begrijp jullie wel. Zo lang ik kan, zal ik mij als kampioen opwerpen voor de jongere generatie. Ik doe dit voor 80% uit haat tegen de arrogante kwijlbaarden, die hier het VOC-monopolie handhaven over wat zij de cultuur gelieven te noemen. En voor de rest aanvaard ik jullie als de nieuwe tijd.

Het woord ‘jullie’ verwijst naar de destijds actieve dichters van de generatie der Vijftigers.

Polariseren is hier voor mij echter niet de te bewandelen weg. Wel wil ik u meevoeren met enkele redeneringen omtrent Multatuli’s ‘Onuitgegeven toneelspel’, dat als motto is opgenomen in zijn roman de Max Havelaar, en dat je te lezen krijgt voordat de beruchte Batavus Droogstoppel in het eerste hoofdstuk vol trots uit de doeken doet dat hij makelaar in koffie is en woont aan de Lauriergracht no. 37, etc. etc.

Wat ik wens te ontrafelen, is de werkelijke betekenis van de uitspraak ‘Barbertje moet hangen’. Een hardnekkig in onze taal gewortelde uitspraak die is ontstaan naar aanleiding van Multatuli’s ‘Onuitgegeven toneelspel’, en die vaak te pas en te onpas als een dooddoener of gemeenplaats wordt ingezet zonder dat er enig idee bestaat van wat men zegt. Uit interesse of voor de zekerheid de juiste interpretatie op internet of elders zoeken, biedt hierbij de leek helaas niet meer dan een dwaalspoor. Men treft voornamelijk filologische bronnen met een zekere status, die de betreffende zegswijze onjuist of onvolledig uitleggen. Vandaar van mijn kant nu eens het volgende.

Allereerst:
Er hoeft helemaal níemand te hangen!

Wat de meeste literatoren c.q. taalkundigen bij bestudering van het ‘Onuitgegeven toneelspel’ wel doorhebben, is het feit dat in ieder geval niet Barbertje moet hangen, maar dat deze imperatief, uitgesproken door de rechter in kwestie, overduidelijk de hij-figuur Lothario betreft. Dus ‘Barbertje moet hangen’ is een flagrante persoonsverschuiving en het is mij een raadsel waarom het in de volksmond, maar ook in het gecodificeerde Nederlands juist zíj, Barbertje, is geworden, die zou moeten hangen, en niet de aangeklaagde man met de naam Lothario. Naar de letter van het ‘Onuitgegeven toneelspel’ zou je veeleer de zegswijze ‘Lothario moet hangen’ verwachten, maar dat heb ik nog nooit iemand horen zeggen. Barbertje is geenszins een verdachte en de vertelling van Multatuli geeft geen enkele aanleiding om te vermoeden dat zij ergens schuldig aan zou zijn. Zij is juist het vermeende slachtoffer van de feiten die de ten tonele gevoerde Lothario ten laste zijn gelegd! Sterker: de zogenaamde ‘gerechtsdienaar’ wijst Lothario botweg aan als dader. Van het concept verdenking is in de verste verte geen sprake. In deze (fictieve) rechtbank die Multatuli ons voorspiegelt, is ook de presumptie van onschuld volledig afwezig. Vervolgens in de Nederlandse taal incorporeren dat het ‘vrouwtje’ genaamd Barbertje moet hangen, lijkt mij een klassiek voorbeeld van blaming-the-victim! Hoe krijgen we dat met z’n allen voor elkaar??

Wel enigszins saillant is het feit dat een Lothario in de wereldliteratuur symbool staat voor een Casanova-type of een Don Juan. Zie bijvoorbeeld bij Cervantes of Goethe. Maar dat terzijde.

Het ‘Onuitgegeven toneelspel’ begint met de woorden van een gerechtsdienaar:

‘Meneer de rechter, daar is de man die Barbertje vermoord heeft.’

De rechterlijke macht krijgt hier van een justitieel ambtenaar de dader op een presenteerblaadje. Niks geen verdachte. Niks geen eerlijk proces. Geen advocaat of iets van dien aard te bekennen. Bijna dadaïstisch is het. Op z’n minst kafkaësk. En ondanks dat Barbertje zelf ten stelligste ontkent dat Lothario haar in kleine stukjes zou hebben gesneden, zou hebben ingezouten en vermoord – zij noemt hem zelfs een ‘edel mens’ – veroordeelt de rechter in kwestie hem voetstoots wegens ‘eigenwaan’.

Conclusie: het is van de zotte dat er íemand zou móeten hangen. Laat staan dat het Barbertje betreft! De uitdrukking ‘Barbertje moet hangen’ is dus uit de lucht gegrepen. Een goed schrijver, en zeker eentje van het kaliber Multatuli, zal nooit ofte nimmer lichtvaardig of zonder urgente intenties een motto aan zijn roman toevoegen. Je moet haast concluderen dat Multatuli in wezen nooit serieus is genomen met zijn onvolprezen cultuurhistorische meesterwerk! Noch door de Nederlandse staat/overheid, noch door neerlandici of de taalgebruiker in het algemeen. Toch omarmen wij Eduard Douwes Dekker zonder schroom als wereldberoemd erflater van onze beschaving. Wie verklaart mij deze paradox? Als halve dwaas weggewuifd en tegelijk naar voren geschoven als meesterlijk nationaal icoon. Gaat Multatuli’s boodschap niet veel verder dan wij allemaal dachten en strooit de achteloze maar scherp oordelende zegswijze ‘Barbertje moet hangen’ ons al zo’n 160 jaar lang zand in de ogen? Hoe is het mogelijk dat een dergelijke mystificerende verdraaiing in de ontwikkeling van een landstaal tot stand komt?

Er is in Multatuli’s ‘Onuitgegeven toneelspel’ duidelijk sprake van een schijnproces. Zinspeelt Dekker naar zijn eigen ontslag als assistent-resident in het Javaanse Lebak? We weten allemaal dat de Nederlandse overheid Dekker de vacante bestuursfunctie in Lebak heeft laten overnemen van iemand die door de inheemse bevolking was vergiftigd. De inhoud van de Max Havelaar kan dus nooit een volstrekte verrassing zijn geweest voor de koloniale bewindslieden, die immers van deze moord op de hoogte waren. De – gewoonweg springlevende! – Barbertje en de afwezigheid van enig bewijs zijn voor de rechter totaal niet relevant bij de veroordeling van Lothario. Sterker, ondanks dat de rechter uit de geschetste omstandigheden kan en moet afleiden dat de strafbare feiten die de gerechtsdienaar de onschuldige man toedicht, niet zijn gepleegd, wijst hij hem ad hoc, in een split-second aan als dader van iets wat voordien tijdens het proces nog niet eenmaal ter sprake is gebracht: zogenaamde ‘eigenwaan’. En de gerechtsdienaar moet Lothario zonder pardon wegvoeren. Is het Eduard Douwes Dekker zelf ook zo vergaan? De Max Havelaar heet immers sterk autobiografisch te zijn. De gerechtsdienaar en de rechter uit het ‘Onuitgegeven toneelspel’ staan in dat geval symbool voor participanten aan het koloniale cultuurstelsel.

En dan de rol van die ‘gerechtsdienaar’. Valt dan niemand over het feit dat deze figuur zomaar uit het niets die Lothario als dader van allerlei ‘kapitale delicten’ bestempelt?! Ik denk dat deze naamloze ambtenaar zich met die kafkaëske actie niet bepaald populair maakt bij onze Lothario. Lees: bij Eduard Douwes Dekker zelf. Eenieder lijkt die valse aantijging voor lief te nemen, te beschouwen als de normaalste zaak van de wereld. En in plaats van de gewetensfunctie van die juridisch ambtenaar aan de kaak te stellen en de eerlijkheid van deze rechtsgang in twijfel te trekken, stapt men er collectief overheen en roept heel Nederland 160 jaar lang in koor: ‘Barbertje moet hangen’! Best bijzonder.

En dan de ‘jurisprudentie van Lessings patriarch’, waar de rechter in dit schijnproces de griffier uitdrukkelijk op wijst, zodra hij zijn oordeel heeft geveld. Zoals een schrijver van het formaat Multatuli niet zonder directe, voor hem zelf kristalheldere literaire bedoelingen een motto aan zijn boek toevoegt, zo zal hij ook in datzelfde motto nooit naar een belangrijk personage uit andermans werk verwijzen zonder dat dit een uiterst specifieke betekenis heeft voor de gehele strekking van zijn roman. Zeker niet in het geval van de Max Havelaar, waarmee Multatuli koste wat kost gelezen wilde worden. Een boek dat voor hem van zo gewichtig belang was dat hij er drie weken lang non-stop aan heeft gezwoegd, teruggetrokken in een Brussels hotelletje. De regering móest het lezen. Iedereen moest het onder ogen krijgen. Vooral zelfs de gouverneur-generaal en ons Staatshoofd! Je gaat mij niet vertellen dat dat motto, dat ‘Onuitgegeven toneelspel’ binnen het geheel van de Max Havelaar van minder gewicht is dan bijvoorbeeld de raamvertelling over Saïdjah en Adinda, de parabel van de Japanse steenhouwer, de redevoering tot de hoofden van Lebak en de meeslepende eindmonoloog, waarvoor de schrijver openlijk alle tot dan toe aan bod gekomen vertellers terzijde schuift en zélf het woord neemt om de Roofstaat aan te klagen! Alles hoort bij elkaar. Het ‘Onuitgegeven toneelspel’ maakt een gelijkwaardig onderdeel uit van heel het caleidoscopische literaire bouwwerk dat de Max Havelaar vormt. Cohesie noemen we dat. En dan maken wij in onze boekjes de aantekening: ‘Barbertje moet hangen’. Ammehoela.

Nee, Multatuli heeft het niet voor niets over Lessings patriarch. Hij verwijst hier uiteraard naar het boek Nathan der Weise, geschreven tijdens de Duitse Verlichting, door G.E. Lessing. Een eeuw voor Multatuli. De wijze lessen van deze Nathan komen er in een notendop op neer dat, in het geval men niet kan weten wie de ware levensovertuiging heeft, iedere betrokkene voor zichzelf de strijdbijl moet begraven en zijn hart moet volgen door te durven geloven dat zíjn levensovertuiging de juiste is en daarin te berusten. Lessing pleit dus impliciet voor een situatie waarin verschillende interpretaties van de werkelijkheid parallel aan elkaar mogen bestaan, zonder dat over en weer sprake is van veroordeling. De noodzaak om tot deze wijsheid te geraken, ontstaat voor Nathan der Weise op het moment dat hem de gewetensvraag wordt gesteld welke van de drie monotheïstische wereldreligies hij als de ware beschouwt. Enigszins diplomatiek, maar uiterst wijs, antwoordt hij door een aangepaste versie van de klassieke ‘ringparabel’ te vertellen, die we onder meer al kennen van de Italiaanse renaissance-schrijver Boccaccio (14de eeuw). Deze parabel handelt over een man wiens nalatenschap bestaat uit een waardevolle ring met bepaalde magische krachten. Omdat de beste man drie zonen heeft als erfgenamen, die hij alle drie evenzeer liefheeft, laat hij een kunstenaar twee duplicaten van die ring maken, waarna niet of nauwelijks meer te achterhalen is welke van de drie ringen nu aan de drager ervan die magische krachten verschaft. Elk van zijn zoons erft één van die drie ringen…

Maar voor ik afdwaal: ik kan niet voorbijgaan aan de figuur waar Multatuli in het ‘Onuitgegeven toneelspel’ specifiek aan refereert. Dat is namelijk niet de edele Nathan der Weise, de hoofdpersoon van het gelijknamige boek zelf. Nee, Multatuli heeft het wel degelijk over ‘de jurisprudentie van Lessings patriarch’. Deze patriarch is Nathans antagonist binnen het verhaal. En laat dat nou inderdaad net niet de meest deugdelijke figuur in de literatuurgeschiedenis zijn! Hij is nogal vol van zichzelf, om zo te zeggen. Deze patriarch vertoont alle kenmerken van een machthebber, die wars is van verlichtingsidealen als tolerantie en verdraagzaamheid. Deze man gaat zelfs zo ver, dat hij tot driemaal toe letterlijk gebiedt om niets te doen op een voor Nathan noodlottig moment in het verhaal. Mocht Multatuli met dit subtiel geschetste, maar inhoudelijk niet mis te verstane schijnproces omtrent Lothario, daadwerkelijk zinspelen op een analogie tussen de Nederlandse heerschappij in Indonesië en de machtspositie van ‘Lessings patriarch’, dan liegt de aanklacht van Eduard Douwes Dekker er niet om. Lessing schijnt het karakter van zijn patriarch te hebben gebaseerd op zijn eigen theologische aartsrivaal Goeze, wiens gedachtegoed haaks op de positieve idealen van de Verlichting stond. Volgens mij heeft dat allemaal ook niet zoveel met Barbertje van doen.

In ieder geval lijkt Multatuli aan de orde te willen stellen dat rondom zijn werkzame jaren als assistent-resident het concept waarheid een rol van wezenlijk belang heeft gespeeld in combinatie met het concept onrechtvaardigheid. Binnen het betreffende schijnproces van Lothario is dit dan ook een duidelijke zaak: de waarheid van de rechter en zijn gerechtsdienaar staat haaks op die van Lothario en Barbertje. Duidelijk is ook dat justitie geen oor heeft naar hun kant van het verhaal. Het tweetal heeft geen schijn van kans om zich te verdedigen of de rechter van het tegendeel der aantijgingen te overtuigen. De veroordeling was een fait accompli en stond van tevoren vast. Ik denk niet dat, zoals wel geopperd wordt in sommige (literatuur)historische geschriften, Eduard Douwes Dekker ten opzichte van het kolonialisme en het ingevoerde cultuurstelsel, op zich senang was. Dat hij daar in principe niets op tegen zou hebben gehad, dat is te makkelijk. Een aanname die men ook te makkelijk voor lief heeft genomen in mijn optiek. Anders zou Multatuli nooit van zijn leven expliciet het woord Roofstaat (!) hebben gebruikt. Dat begrip Roofstaat impliceert veel meer dan louter kritiek op de passieve houding van Nederland ten opzichte van de afpersing en de knevelarij die de inheemse regent van Lebak gewoon was te praktiseren jegens zijn Javaanse onderdanen.

Eén ding is duidelijk: het Indonesische perspectief is onderbelicht. Multatuli’s verwijzing naar Lessings patriarch is volgens mij mogelijkerwijs een politieke toespeling in dat kader. Sinds De tolk van Java kunnen wij er in ieder geval echt niet meer omheen en het is de hoogste tijd om het geluid der gamelan ruim baan te geven en open te staan voor heel de polyfonie aan onderdrukte klanken. Dit is een kwestie van erkenning en oprechte interesse in de ander, zonder dat er iemand moet hangen. Zeker niet in al te letterlijke zin. En mochten er schanddaden aan de oppervlakte komen waar men zich ook nu nog écht geen raad mee weet, en er zou onverhoopt tóch iemand moeten ‘hangen’, dan beslist niet het kwetsbare, nietsvermoedende Barbertje. Kom nou, dat kun je niet menen. Dat slaat nergens op. Zo’n argeloos zondebok. Zo’n smetteloos fictief figuur als bliksemafleider! Voor mij is zij gewoon een lieflijk, onschuldig vrouwtje. Niet meer dan dat. Hooguit heeft ze zich per ongeluk een keertje door die casanova-achtige Lothario laten verleiden. Wat dan nog? Ik kan er niets anders van maken.

Joost Golsteyn

(foto: Bogaerts, Rob / Anefo, Nationaal Archief, CC0)