Even samen stilstaan

‘Er zijn weinig dingen die altijd opnieuw mooi zijn.
Maar ze zijn er wel.’

Zoals het ervaren van de kracht van poëzie. Of het samen beleven van een gedeeld moment. En het ondergaan van gelijkende emoties als de trillingen van de uitgesproken woorden hun baan vinden. Voorgedragen poëzie heeft net als muziek de kracht om te verbinden: spreker en luisteraar vormen een gemeenschap. In tijden waarin we noodgedwongen afstand van elkaar moeten houden, groeit de huidhonger: ‘Op momenten van aarzelend leven, hebben we meer dan ooit nood aan geraakt worden. Woorden zijn daartoe in staat. En ze zijn veilig, zeker als ze via een telefoonlijn zachtjes landen in je oor.’

Verb(l)ind, een organisatie uit Vlaanderen die zich inzet voor echte verbinding en waarlijke ontmoeting, lanceerde tijdens de paasvakantie van 2020 – en dus in volle coronacrisis – Dichters van wacht. Al wie een specifiek telefoonnummer belde, werd via een poëtisch keuzemenu doorverbonden met een dichter en genoot van een gesprek, een gedicht, even samen stilstaan. Vijfenvijftig dichters zaten klaar.

Het initiatief sloeg enorm aan: binnen elf dagen tijd werd het gratis nummer meer dan zesduizend keer gebeld en brachten alle dichters samen 1.051.051 seconden oftewel meer dan twaalf dagen non-stop poëzie. In Nederland kreeg het idee een slap aftreksel, waar men geen gratis nummer bellen kon en men zich enkel kon opgeven om op een avond gebeld te worden (onduidelijk wanneer, door wie etc.). Helaas ben ik nimmer gebeld, ondanks mijn niet te stillen honger naar een ‘absorberend, sterk ogenblik’ en mijn ‘royale resonantieruimte’ (uit ‘Wat een mens bezielen kan’ van Mark van Tongele).

En nu is er een bloemlezing, een ‘papieren huisapotheek van vijftig gedichten over de brokstukken en de schoonheid van het leven’. De van hunkering vervulde en treffende titel We Zouden Naar Zee gaan, komt van Jan Baeke. Nu we middenin de tweede golf zitten, valt op hoe weergaloos dat gedicht een verlangen naar onbegrensdheid weet te vangen in woord en beeld:

We zouden naar zee gaan, maar de zee
kan ons nu niet ontvangen.

De avond valt, ik doe de lamp aan
en krabbel iets waarin de zee verdwijnt
te groot om in de gebeurtenissen te passen.

Zou de lamp hier in huis
ook een vuurtoren kunnen zijn
en het glas op tafel de boot die een haven zoekt?

Ik spreek de bemanning, het valt niet mee
zo zonder mijn lief op de wijde zee
van de tijd, zeggen ze, soms denk ik

dat die witte smetteloze vogels tegen de blauwe lucht
mij op gedachten willen brengen
die door het water worden overstemd.

Terwijl ik doorspreek is mijn bloed voortdurend
naar alle hoeken van dit lichaam gereisd
en teruggekomen met steeds preciezere gedachten.

Ieder detail van deze muisstille dag
is uitgewerkt. De avondzon, voldoende
meeuwen om iets te beweren. We zouden
naar zee gaan, een zee van wit uitgeslagen woorden.

Tsjechov schrijft dat er niets is dat niet door de geschiedenis
geheiligd wordt – de geschiedenis laat ons weinig keus.

Op zo’n doordeweekse avond, in het licht van een eenzame
lamp alles wat onzichtbaar
maar nooit weggegooid is

om de tijd te kunnen verdragen
dat alleen al.

De gedichten zijn gekozen door bloemlezers Luuk Gruwez en Thomas Möhlmann. Gruwez opent programmatisch met het gedicht ‘Saamhorig’, met als eerste versregel: ‘Er moet een wereld van verloren dingen zijn’ Möhlmann sluit de bundel met het gedicht ‘Afspraak’ met als laatste versregel: ‘ik zal voor altijd bij je blijven.’ De lezer wordt tussen die twee versregels conform de beweging van kintsugi aan de hand genomen door een scala van woorden, beelden en emoties ‘van beschadiging naar prachtig, onvolmaakt herstel.’

Sommige dichters behoren tot de top van het Nederlandstalige dichtersgilde, andere zijn nog echte kiekens. De bundel bevat werk van o.a. Rodaan Al Galidi, Jan Baeke, Benno Barnard, Paul Bogaert, Anneke Brassinga, Tsead Bruinja, Moya De Feyter, Paul Demets, Eva Gerlach, Max Greyson, Maarten Inghels, Hester Knibbe, Delphine Lecompte, Mahlu Mertens, Vrouwkje Tuinman, Maud Vanhauwaert, Joke van Leeuwen en Anne Vegter.

Jelle Van Riet, literair journaliste en columniste, herleidde de vele bijzondere ontmoetingen tussen bellers en dichters tot vijf gefictionaliseerde mini-verhalen, die “tegelijkertijd geen en elk van de bellers” opvoeren. Het zijn verhalen die doen smaken naar meer, dankzij haar rijke beeldspraak en kraakheldere woordkeus:

Jas uit, schoenen uit. De kat aaien. Het werkt niet meer. Met de kanteling van de wereld heb ik de grens tussen daar en hier uitgegomd. Ik roep dat ik er ben, maar ik kus de kinderen niet en slaap straks niet tegen mijn geliefde aan. Ik ben er -niet. Ik speel de rol van paria en noem dat liefde, maar heet dat niet angst? Wie regissert deze unheimische film? Hoe lang nog? Ik ben een derderangsactrice.
Van poëzie zegt men dat ze de ziel streelt. Met de kat aan mijn voeten bel ik het telefoonnummer dat poëzie belooft. Een dichter van wacht neemt op en vraagt of hij me een gedicht kan voorlezen. Over het leven, of toch liever over de dood? Zo te horen is zijn gedichtenapotheek rijkelijk gevuld met verzen over zowel deze als gene kant en is voor hem de grens tussen beide allang vervaagd.

Wat deze mensen samen vermogen is dat zij mensen weten te voeden, op zielsniveau. Niet alleen met hun initiatief van Dichters van wacht, en ook niet alleen met deze inhoudelijk overdonderende en esthetisch zeer fraai vormgegeven bundel. Deze mensen laten zien wat kunst vermag door van de nood een deugd te maken nu ze alweer iets zeer innovatiefs en kunstzinnigs hebben bedacht: een apotheker in Vlaanderen kan zich sinds 1 oktober aanmelden om een affiche met gedicht te ontvangen om op het raam te hangen. Nu er minder mensen naar binnen mogen, kunnen zij de psychische noden van de wachtenden voeden met poëzie als pijnstiller. Of apothekers kunnen zelf kiezen uit de bundel en dan een illustrator dat specifieke gedicht op het raam laten aanbrengen. Zo is poëzie als esthetische kunstvorm weer waar ze zo waanzinnig tot haar recht komt: tussen de mensen, in de openbare ruimte. Iedereen heeft recht op schoonheid, op het ervaren van lotsverbondenheid, op de vervulling die uitgaat van zich gekend weten, juist door een volslagen vreemde.

Deze bundel en de daarmee samenhangende, toffe initiatieven doen enkel smachten naar meer: naar een immer bestaand gratis nummer met dichters van wacht om de nood van ieder die smacht naar existentiële intimiteit te lenigen. Waar is die mecenas die muzenzonen en -dochters deze barre tijden door wil helpen en die tegelijkertijd ook hen helpt die het psychisch zwaar hebben in de eenzaamheid van hun bestaan? ‘Als niet nu, wanneer dan?’ zou Vrouwkje Tuinman vragen.

Of naar op zijn minst een (betaald) telefoonnummer met daarachter een database met opnames van ingesproken gedichten om eenzame, lege dagen te kunnen vullen. Als er dan geen daadwerkelijk contact mogelijk is met een levende stem, een echt bezielend gesprek, dan kan men ten minste via een keuzemenu luisteren naar lang nazinderende woorden die de psyche raken.

Zoals het gedicht van Paul Demets, dat hij schreef nadat een twaalfjarig meisje eind maart aan de gevolgen van covid-19 was overleden:

Heradem (voor R.)
Als vissen in een kom draaien we rond
in de kamer. De dagen glijden van ons af.
Dagen waarmee niets valt aan te vangen.

Dagen van verteverlangen, dagen die ijlen als kinderstemmen
geurend naar gras buitelend ons onderdompelend
in al dat blauw dat nooit vreemder helder was.

We verbergen ons in handschoenen,
respecteren de karretjesregel. Raken
onze gezichten zo weinig mogelijk aan.

Onze handen hunkeren naar huid
en wassen. Want water is adem.
Als hengels hangen de gordijnen stil in de zon.

We verlaten de kamer, komen snel terug.
De kat zit ons onschuldig aan te staren.
Iets glimt en spartelt naast de kom.

Heradem, roepen we, heradem. Maar het snakt,
wentelt zich, gekromd. De hele kamer
draait zich rond jou, om en om.

Laten we juist nu verwijlen bij wat er werkelijk toedoet, bij wat ons mens maakt, bij wat we node missen, door de ontroerende schoonheid van poëzie te omarmen.

Miriam Piters

We Zouden Naar Zee Gaan. Een bloemlezing samengesteld door Luuk Gruwez en Thomas Möhlmann. Poëziecentrum Vzw, Gent. 80 blz. € 20.