Leve de nieuwkomer!

Ik ben een bekwaam NT2-docent. In juni 2020 haalde ik mijn Certificaat Bekwaam NT2-docent aan de Hogeschool Utrecht na anderhalf jaar studie en vooral stagelopen op een taalschool in Den Haag. Zeker naast een bijna voltijdsbaan is dat een zware opleiding. Er wordt veel van je verwacht en dat is terecht: je krijgt de verantwoordelijkheid om nieuwe Nederlanders de taal eigen te maken. Een niet geringe opdracht. Het vreemde is dat op al die taalscholen nogal wat ongeschoolde leraren rondlopen en dat wordt in de eerste zin van het nieuwe boek van Said El Haji, Gemeente zegt ik Nederlands leren, meteen bevestigd.

‘Ik ben een onbekwame NT2-docent,’ schrijft El Haji. ‘Mag ik lesgeven, als onbekwame NT2-docent? Ja, elke erkende taalaanbieder mag maximaal twintig procent aan niet-gecertificeerde NT2-docenten in huis hebben.’ In het geval van El Haji is dat niet echt een probleem: uit de stukken die zijn verzameld in Gemeente zegt ik Nederlands leren, bewijst hij zich als gedreven, geduldige en vooral gepassioneerde leraar die door zijn houding en observatievermogen een ideale docent NT2 blijkt. Ik kan zijn vraag of hij mag lesgeven na lezing van zijn boek volmondig met ‘ja’ beantwoorden. En ik mag het zeggen. Ik weet waarover ik spreek. Als er iets van belang is om als docent NT2 te kunnen werken, is het een groot hart voor de zaak.

Said El Haji debuteerde in het jaar 2000 met de roman De dagen van Sjaitan, waarin een jongen uit een Marokkaans en streng islamitisch gezin in verzet komt tegen zijn autoritaire vader en diens geloof. El Haji werd erdoor ontvangen als een soort islamitische Maarten ’t Hart of Jan Wolkers die in een coming of age-verhaal afrekende met het geloof van zijn jeugd. Zes jaar later verscheen Goddelijke duivel, waarin een schrijver van Berberse afkomst op zoek gaat naar zijn god. In 2011 volgde nog De aankondiging, een historische roman over de pre-islamitische tijd in het Midden-Oosten, maar daarna was het voorlopig gedaan met de fictie. Sta op en leef, vader (2013) is een bundel met persoonlijke essays over El Haji’s familie en deze wordt nu dus gevolgd door een bundel persoonlijke schetsen uit de NT2-lespraktijk.

En die lespraktijk confronteert hem toch ook weer met zijn afkomst want de negen stukken in deze bundel zijn niet zomaar anekdotes uit de NT2-klas. Wat deze stukken daarbovenuit laat stijgen, zijn de reflecties van El Haji op zijn cursisten en op zichzelf. Die reflecties verbinden dit boek rechtstreeks met zijn romans, want ook hier komt El Haji in conflict met een aantal moslims die hem niet begrijpen:

Ik knik. ‘Mijn ouders zijn inderdaad moslim. Zij hebben mij ook islamitisch opgevoed, maar ik ben geen moslim. Ik geloof niet in God, ik geloof in jullie.’ De Somaliër schudt misprijzend zijn hoofd. De andere cursisten zwijgen en kijken naar hun voorganger, die zijn blik van me afwendt en ‘Astaghfirullah!’ prevelt. Dat is een religieuze formule waarmee de gelovige vergiffenis zoekt bij God omdat hij met iets afkeurenswaardigs geconfronteerd wordt.

Het levert een pijnlijk moment op in de klas en het doet El Haji peinzen over wat hij lang als illusies en grote leugens zag: God, Liefde, Vooruitgang, en hoe zijn ideeën daarover zijn ontwikkeld en zachter zijn geworden. Maar dat betekent niet dat hij zich moet verloochenen om de lieve vrede in zijn klas te bewaren. Het maakt hem net zo kwetsbaar als de cursisten in zijn klas, die zich een nieuwe taal en een nieuwe cultuur moeten eigen maken.

Niet alleen die (zelf)reflecties maken het boek interessant, ook de verschillende cursisten die El Haji in zijn klas krijgt, doen dat. Alsof het personages in een kleurrijke roman zijn, krijgen ze haast allemaal een bijnaam en een bloemrijke beschrijving vol adjectieven en metaforen. Zo hebben we Ali de Hoffelijke met zijn minzame glimlach, Nermin de slaapkop met haar grote stijlgevoel die als zombie zit te wachten tot de docent langskomt en natuurlijk Nassim, de springlevende vulkaan uit Iran. Er komt ook een paradijsvogel uit Kaapverdië voorbij en behoedzame Mirwaïs met zijn fluweelzachte stem, die moedjahied was in Afghanistan. En wat te denken van deze:

Hij klinkt als graaf Tel en ziet eruit als een vogelverschrikker. Zijn woorden vloeien niet maar lijken ternauwernood te ontsnappen aan zijn opeengeklemde kaken. Toch werkt dat niet intimiderend, omdat bijna alles wat hij zegt – al dan niet bedoeld – klinkt als een vraag. Al bij het binnenkomen van het lokaal, terwijl hij langs mijn tafel loopt, spreekt hij mij op die typische manier aan alsof ik hoogstpersoonlijk zijn uitkering afgepakt heb. ‘Ik moet eens hartig met jou spreken, ja?’

El Haji spaart zijn cursisten niet maar schrijft altijd met liefde over ze. Hij beseft wat een voorrecht het is om met zoveel verschillende nationaliteiten kennis te maken. Het doet hem uitroepen: ‘Leve de nieuwkomer! Geen verfrissender elan dan dat van de nieuwkomer. Hij of zij dwingt ons tot het kritisch kijken naar ingesleten gewoontes en veronderstelde vanzelfsprekendheden, brengt zaken aan het licht die anders verborgen zouden blijven(…).’ En zo is het maar net. De confrontatie met de ander geeft je uiteindelijk een kritische blik op jezelf die je enorm verrijkt. Eigenlijk zou iedere Nederlander eens een paar uurtjes les moeten geven aan nieuwkomers. Of in elk geval Gemeente zegt ik Nederlands leren lezen.

Martijn Nicolaas

Said El Haji – Gemeente zegt ik Nederlands leren. Jurgen Maas, Amsterdam. 160 blz. € 16,99.