Diderot over schilderkunst

Wat de zeventiende eeuw was voor de Nederlandse schilderkunst, was de achttiende voor de Franse. Vanaf 1737 werden in het Louvre door de Franse Koninklijke Academie voor Schilder- en Beeldhouwkunst om de twee jaar tentoonstellingen van honderden schilderijen georganiseerd om de wereld te tonen welk niveau Franse schilders hadden weten te bereiken. Vanzelfsprekend werd over deze zogenaamde Salons geschreven, ook kritisch.

Melchior Grimm, diplomaat en schrijver, bediende een klein publiek van Europese vorsten, nooit meer dan vijftien, met correspondentie over de Salons, om hun nieuwsgierigheid naar nieuwe ontwikkelingen in de schilderkunst te bevredigen. Hij vroeg Denis Diderot, Verlichtingsfilosoof en redacteur en contribuant van de Encyclopédie, om essays te schrijven ten behoeve van die correspondentie. Diderot deed dat voor meerdere salons. Het meest uitgewerkte essay, Wat een kunst is dat schilderen!, schreef hij naar aanleiding van de salon van 1765.

Dat essay is nu voor het eerst in vertaling verschenen, als hoofdmoot van de gelijknamige bundel. Die bestaat uit een inleiding door vertaler Niko Koers, Diderots essay, commentaar daarop van kunsthistoricus Thomas Crow uit 1991, Goethe’s commentaar uit 1798 op Diderots essay en een ‘paradoxale dialoog’ in de vorm van een confrontatie van de opvattingen van Diderot en Goethe, in 2007 geschreven door kunsthistoricus Philippe Junod. De bundel is zeer uitgebreid geïllustreerd met afbeeldingen van de schilderijen waar de teksten aan refereren, maar om die veel beter te kunnen zien, kun je ze via een QR-code groter en kleur-echter op je scherm krijgen.

Goethe schreef zijn polemische tekst in 1798, 24 jaar na Diderots dood. Wat zich laat verklaren uit het feit dat Diderots essay pas kort tevoren was uitgegeven en beschikbaar kwam voor een groter publiek dan die vijftien vorsten van 1765.

De schilderkunst deed pas aan het einde van de negentiende eeuw de eerste, voorzichtige schreden in de richting van pure abstractie. Maar onder invloed van de Romantiek – misschien is het beter te zeggen: door mede de Romantiek te ontketenen – was in de late achttiende eeuw al wel sprake van emancipatie van de (schilder-)kunst, in die zin dat de kunsten zich het opleggen van externe maatstaven, met name religieuze, niet meer lieten welgevallen.
De schilderkunst van Diderots en Goethe’s tijd was nog volkomen figuratief. Is dat hetzelfde als naturalistisch? De vraag naar de relatie tussen natuur en kunst is een van de centrale vragen in Diderots essay en bijgevolg in dat van Goethe.

Een gedachte-experiment: als begenadigd schilder wil je een schilderij maken waarop Helena is afgebeeld. De Helena, die dochter was van Zeus en Leda en om wie de Trojaanse oorlog werd gevoerd. Hoe ze er precies uitzag, weet je niet, maar wat je wel weet is dat ze de absolute schoonheid belichaamde. Je zoekt daarom een model van onbetwiste schoonheid, zij het van wat in jouw tijd als vrouwelijk schoonheidsideaal geldt. Je vindt een model met precies het gezicht waar je naar zoekt. Helaas heeft ze benen waar je minder tevreden over bent. Dus zoek je ook een model met perfecte benen. En als je dat gevonden hebt, eentje met een perfecte torso, eentje met prachtige handen en voeten en eentje van precies de goeie lengte. Die zet je naast elkaar in je atelier en uit die vijf stel je jouw Helena samen. Het resultaat is figuratief, dat zal iedereen beamen, maar heb je ook naar de natuur geschilderd? Nee, je hebt een schoonheidsideaal verbeeld en eigenlijk ontstijgt je kunst de werkelijkheid.

In de vijfde eeuw v.Chr. ging de Griekse schilder Zeuxis inderdaad zo te werk. Zijn Helena-portret hing in de Hera-tempel in Croton, nu het Zuid-Italiaanse Crotone. François-André Vincent schilderde in de late achttiende eeuw een scène waarin Zeuxis modellen selecteert uit de vrouwelijke schonen van Croton, verzameld in Zeuxis’ atelier.

De relatie tussen kunst en natuur is een andere is dan die tussen wetenschap en natuur: aan kunst kun je in het algemeen geen wetenschappelijke inzichten ontlenen over de natuur. Maar kunst leert je wel iets over de relatie tussen idee en waarneming enerzijds en natuur anderzijds, omdat kunst je de mogelijkheid biedt ideeën in verbeelde vorm te ervaren.

Dat een object er in het ene licht anders uitziet dan in het andere, kan wetenschap je wel vertellen, maar schilderkunst kan je dat laten ervaren. Met behulp van clair-obscur technieken en, daarmee gecombineerd, van coloriet. In gebruik van coloriet herkende Diderot de ware schilder. En kleur was nu net waarover Goethe aan het eind van de achttiende eeuw probeerde een theorie te formuleren. Een theorie die het zwaartepunt legt bij de waarnemer en niet zozeer bij een natuur die door de fysica van licht en kleur wordt gereduceerd tot golflengtes. Goethe’s polemische essay kan worden opgevat als zijn eerste poging om zijn theorie over kleur – preciezer: kleurperceptie – te ontwikkelen.

Hierboven zijn twee schilderijen genoemd, waarvan eentje, het Helena-portret van Zeuxis, niet meer bestaat. In de teksten van Diderot en Goethe wordt aan vele schilderijen gerefereerd. Wat een kunst is dat schilderen! bevat afbeeldingen van zo’n negentig schilderijen. De teksten nodigen uit tot nadenken over kunst en kunstbeschouwing, maar je krijgt maar zelden de kans om dat te doen, terwijl je, dankzij een link, een virtuele wandeling maakt langs hoogtepunten van de achttiende-eeuwse schilderkunst.

Hans van der Heijde

Denis Diderot (Goethe, Crow, Junod)- Wat een kunst is dat schilderen! Essay over de schilderkunst; de salon van 1765 en commentaren. Vertaald door Niko Koers.
A.A. Hoogteiling, Amsterdam; 218 blz. € 24,50.