De blik van de vertaler

Nee, het is geen reisgids. Aan het begin van elk hoofdstuk staat er weliswaar een plattegrond van de Portugese hoofdstad met een route die de geïnteresseerde bezoeker desgewenst zou kunnen volgen, maar Licht op Lissabon is niet voor de doorsnee toerist. Geen tien hoogtepunten, geen dit-moet-u-gezien-hebben, niets van dat alles.

Wat dan wel? Een geheel van anekdotes, ontdekkingen, beelden van een stad die auteur Harrie Lemmens maar al te goed kent omdat hij er een tijd heeft gewoond. Auteur en vertaler, moeten we eigenlijk zeggen, en niet zomaar een vertaler: Lemmens introduceerde een heleboel Portugeestalige auteurs in het Nederlands. Sommige daarvan komen ook voor in het boek, António Lobo Antunes bijvoorbeeld, van wie Lemmens onlangs nog De andere kant van de zee vertaalde en met wie hij ooit tijdens een hoosbui in de auto zat, op zoek naar een pizzeria. Een brief naar Nederland die Lemmens schreef toen hij diens werk nog maar net had leren kennen, getuigt van zijn aanstekelijke enthousiasme:

Ik heb haast om alles van hem te lezen (zes boeken), ik wil die man ontmoeten, schrijven, interviewen of wat dan ook. En natuurlijk vertalen, ook al ben ik nog niet echt goed thuis in het Portugees. Hij hanteert een manier van schrijven die ik bij wijze van spreken in mijn botten voel, het gaat om een sfeer, om gevoel, om een stijl, die dingen zijn duizendmaal belangrijker dan de afzonderlijke woorden.

Ook João Ubaldo Ribeiro, José Saramago, en zoveel anderen passeren de revue. Bijzondere aandacht gaat ook naar die ene hele grote schrijver die schrijvend in de kroegen van Lissabon de Europese poëzie radicaal vernieuwde: Fernando Pessoa.

In Licht op Lissabon kijken we met andere woorden met de blik van de vertaler naar de stad. Dat wil overigens niet zeggen dat Lemmens’ interesse beperkt is tot literatuur: ook kunst, geschiedenis en nog veel meer onderwerpen kunnen hem boeien. Het hoeft niet eens altijd hoge cultuur te zijn: er wordt bijvoorbeeld ook stilgestaan bij de Portugese culinaire gewoonten. Je zou meteen al die hippe eettenten uit onze contreien waar het menu is opgesteld in onverstaanbare newspeak en verveelde kelners die eigenlijk acteur wilden worden naar hun telefoon staren terwijl je eten in de keuken staat te verpieteren, willen inruilen voor zo’n ouderwets Portugees restaurant waar de lunch eeuwig mag duren en er eerlijke, pretentieloze gerechten op tafel verschijnen, een van die ‘kleine restaurants die alleen middageten serveren voor een vaste klandizie’.

Het is dan ook een geval apart, Lissabon, voor zover ik weet de enige stad ter wereld die niet kan kiezen of ze een kosmopolitische metropool of een groot uitgevallen dorp wil zijn, met die ‘magnifieke autovrije kerkpleinen met bomen en banken waar de wandelaar kan bijkomen van de zonneschittering’, een plek waar je altijd weer terug naartoe wilt als je ooit Pessoa indachtig in Belém de zon hebt zien ondergaan boven de Taag (‘Ik kijk zodanig naar de Taag dat ik vergeet dat ik kijk onder ’t kijken’), om je intrek te nemen in zo’n armoedig pensionnetje waar een oude Braziliaan die aardappelen zat te schillen je naam moeizaam noteert in een beduimeld boekje terwijl je staat te popelen om het straatleven in te duiken. De saudade, de vergane glorie van wat ooit de hoofdstad van een wereldrijk was, de piepkleine winkeltjes met afbladderende gevels, de eeuwenoude statige boekhandels, het wordt hier allemaal overtuigend geëvoceerd.

Voor wie van human interest houdt, om een lelijk woord te gebruiken, is het een bijkomend voordeel dat de auteur graag gewone mensen aanspreekt, sympathie heeft voor João met de pet. Het kan om een portier uit São Tomé gaan, een vrolijke Braziliaanse kelner, noem maar op. Toeristische clichés en banale platitudes gaat Lemmens uit de weg, ook eindeloos uitgemolken clichés als fado en saudade lijkt hij wat te mijden. Daar heeft hij zo zijn redenen voor. Hoewel het in Lissabon nog niet zo erg is als pakweg in Barcelona, Amsterdam of Venetië, begint het nu immers zelfs bij hardleerse beleidsmakers stilaan te dagen dat plat massatoerisme zeer schadelijk is voor een stad en dat het dus bijvoorbeeld uitermate onverstandig is om cruiseterminals en aanlegsteigers voor ‘plezierjachten van parvenu’s die zich kapitein wanen’ te bouwen of je toerismebeleid te richten op hossend schorriemorrie dat zich een weekendje lazarus komt zuipen. Ilja Leonard Pfeijffer schreef er al uitgebreid over en ook in Licht op Lissabon komt het onderwerp ter sprake. Dichter Rui Cóias klinkt bijvoorbeeld niet al te optimistisch:

De stad is veranderd in een soort Disneyland en Pessoa is een merk geworden. Een jaar of vijf geleden kon je hem hier nog “voelen” als je rondliep. Nu lukt me dat niet meer. Dat Lissabon bestaat niet meer.

Het is de paradox van het toerisme: de authenticiteit waar die iets beschaafdere toerist naar op zoek gaat, komt sterk onder druk te staan of kan zelfs helemaal verdwijnen als te veel andere mensen op hetzelfde idee komen om dezelfde plek te bezoeken. ‘Toerisme is een zegen, te veel en verkeerd toerisme een plaag,’ schrijft Lemmens. Voorlopig kan wie fernweh heeft en de grandioze stad aan de Taag wil terugzien misschien dan maar beter genoegen nemen met de mooie foto’s van Ana Carvalho, al wordt de verleiding na het lezen van dit boek wel erg groot om meteen te vertrekken.

Daan Pieters

Harrie Lemmens – Licht op Lissabon. Stadsverhalen. Met foto’s van Ana Carvalho. De Arbeiderspers, Amsterdam. 406 blz. € 29,50.