Onzinnig, onwaarschijnlijk, onwaarachtig

‘…de door geen fictie te evenaren onwaarschijnlijkheden des levens’ – zo vertaalt de dichter-schrijver-essayist Huub Beurskens het adagium dat niets fantastischer is dan de werkelijkheid. Waarom schrijft hij dan, vraag je je af, zo’n onwaarschijnlijke roman als Suikerpruimen, de eerste van de twee korte romans die hij in één bundel heeft samengebracht? Welke ‘onwaarschijnlijkheden des levens’ probeert hij hier te evenaren?

Suikerpruimen gaat over een jonge vrouw met de pathetische naam Patty John, maar het verhaal wordt vanuit drie verschillende perspectieven verteld. In het eerste deel staat haar echtgenoot Stein centraal, een pietje precies die dit soort dagboekaantekeningen maakt: ‘Woensdag. Onbewolkt. 10.00 – bus naar Samos-stad; 11.00 – bus van Samos-stad naar Platanakia. Wandeling rond en naar Manolates. Nachtegalenvallei.’

Hij is assuradeur en, jawel, Huub Beurskens heeft van hem precies de doodsaaie lul gemaakt die aan het cliché beantwoordt. Wat heeft die Patty John in godsnaam in hem gezien?

Maar enfin, ze brengen, als ‘eigenlijk nog jonggehuwden’ (raar, dat woord ‘eigenlijk’), ‘een heerlijke lenteweek’ door op het Griekse eiland Samos. Daar zegt Patty John met haar ‘gevoel voor romantiek’: ‘Zou het niet pas écht fantastisch zijn als er geen enkel mens op het eiland bleek te zijn gestorven in de week dat we hier waren? (…) Dan zou onze vakantie met recht een godengeschenk genoemd mogen worden. Een geluk om nooit meer kwijt te raken. Echt volmaakt.’

Er wordt wat halfslachtig een begraafplaats bezocht, maar de verzekeringsman weet: ‘Dat er deze week niemand begraven is, zegt nog niets.’ Het plan ontstaat om in het najaar opnieuw naar dit eiland te gaan en dan alle dodenakkers systematisch uit te vlooien.

Als dit al onzinnig is, wat dan te denken van het vervolg: die Stein vliegt in zijn eentje, terwijl Patty John denkt dat hij voor zaken naar Londen is, vooruit om alle kerkhoven van Samos te checken op doden die het prille geluk zouden dwarsbomen. En verdomd, er is iemand overleden tijdens die lenteweek! Een Griek wordt omgekocht om in de najaarsvakantie wat met de sterfdatum op de steen te goochelen.

Iedereen weet dat je het geluk niet moet tarten, en voor wie het nog niet wist, is er nu Huub Beurskens die het huwelijks≠geluk van Patty John en Stein onmiddellijk teniet doet, want nog tijdens de stiekeme trip van haar man naar Samos legt Patty John het aan met de kunstenaar Ruben. Na de echtscheiding zal Stein zich voor zijn kop schieten.

Ruben dan – vanuit zijn perspectief wordt het tweede deel van deze miniroman verteld, deels zelfs in de eerste persoon enkelvoud. In de eerste regels wordt de lezer onverhoeds aangesproken door een onbekende instantie: ‘Vertelde iemand u al eens dat hij ooit vanwege een praecoxprobleem dacht voor de trein te willen springen?’ 

Nee, niemand die mij dat ooit vertelde. Waarom zou iemand ook?

Vindt Patty John dan bij deze mislukte kunstenaar die geen idee van zichzelf heeft het geluk? Ook hij draagt de last van iemands dood met zich mee. Aanvankelijk identificeert Patty John zich volkomen met hem, maar later valt hij van zijn voetstuk, zodanig dat zij hem bij de realisering van een conceptueel kunstwerk (geïnspireerd door een aantekening in het dagboek van Stein dat hij in het geniep heeft gekopieerd) probeert om het leven te brengen. Als ze na een week thuiskomt (ze heeft zich intussen in Griekenland veelvuldig laten ‘pommeransen en minetten’ door een achttienjarige leerling) lijkt het plan mislukt, maar intussen is uit het niets een ik-figuur (een amateur-schilder) opgedoken die een kunsttheorie poogt te ontvouwen over het werk van een conceptueel als Ben d’Armagnac. Ook wordt de lezer weer aangesproken: ‘(…) wat zou u doen?’

Een onwaarachtig onzinverhaal, en bovendien een gekunsteld geheel, ook doordat Beurskens vreemde dingen schrijft als: ‘is hem hier een beeld gebeurd, heeft zich hem een beeld geïmplanteerd’. 

Hallo zeg! 

En dan wordt er ook nog ergens ‘lang en hartstochtelijk gezoend om te voorkomen dat een plotselinge bries een vleug kadaverstank met zich mee zou voeren’. Wat een zoen wel niet vermag.

Frank van Dijl

Huub Beurskens – Suikerpruimen, gevolgd door Het lam. Twee romans. Meulenhoff.

Deze recensie stond op 21 maart 1997 in Algemeen Dagblad.