Prachtig werk, saai leven

‘Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.’ ‘Jongens waren we – maar aardige jongens.’ Het is maar weinig schrijvers gegeven dat mensen hele zinnen uit het hoofd kennen, maar van Nescio kennen de echte lezers er wel een paar. En als iemand zegt dat we ‘stakkerig wijs’ zijn geworden dan snappen we precies wat hij bedoelt.

Elke keer als er een lijst wordt gemaakt van mooiste boeken uit de Nederlandstalige literatuur komt het werk van Nescio erop: De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje. Die vaststaande plaats is opmerkelijk, want het boek uit 1918 met de drie bekende novellen was niet meteen een doorslaand kassucces. Misschien niet verwonderlijk bij een auteur die zich schuilhield achter het pseudoniem Nescio (‘ik weet niet’) en volstrekt publiciteitsschuw was. Uitgever J.H. De Bois verkocht 290 exemplaren binnen een jaar en bleef nog jarenlang met de resterende oplage zitten.

Lieneke Frerichs laat in haar biografie Nescio. Leven en werk van J.H.F. Grönloh zien dat de waardering wel van vakbroeders komt. Door Du Perron en Ter Braak voor de oorlog, als er eindelijk een tweede druk verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar en na de oorlog blijft de waardering voor het werk van Nescio groeien. Tijdschriftredacteuren en uitgeverijen bedelen om proza van Nescio, maar de meeste fragmenten blijven in de la liggen. Vlak voor zijn overlijden in 1961 verschijnt het boekje Boven het dal bij uitgeverij Van Oorschot waarin heel veel losse stukjes bijeen geharkt zijn. Het proces van samenstellen loopt nogal slordig en Nescio is dan al zo ziek dat anderen de keuzes voor hem maken.

Het moet voor Frerichs een hels karwei zijn geweest om een interessante biografie te schrijven. Ze heeft als wetenschapper het werk bestudeerd en heeft verschillende edities van het schamele oeuvre van Nescio bezorgd, maar over het leven van Frits Grönloh is niet zo heel veel bekend. Zijn kinderen respecteerden de wens van de vader om buiten de publiciteit te blijven. Dankzij de kleinkinderen en het vrijgeven van de brieven van Grönloh kreeg Frerichs iets meer houvast.

Interessant is de tijd voordat hij zijn eerste ‘De uitvreter’ in 1912 publiceert in De Gids. Aan de ene kant is Grönloh een idealist die samen met anderen zich inzet voor een kolonie-achtig leven in navolging van Frederik van Eeden op Walden. Samen met anderen binnen de Vereeniging voor Gemeenschappelijk Grondbezit koopt hij een stuk grond aan waar mensen volgens het idee van een coöperatie zouden moeten leven en werken. Die idealistische ideeën vloekten met het saaie zakenleven waarin Grönloh carrière maakte. De kern van het bestaan van Grönloh is misschien wel dat hij succesvol werd in een wereld waar de hoofdpersonen van Nescio smalend op neerkeken.

Voor zijn werk bij de Holland-Bombay Trading Company (hij zou uiteindelijk directeur worden) werd het raadzaam geacht dat hij een keer ging kijken in de kantoren in Brits-Indië. De reis uit 1925 en 1926 zou vijf maanden moeten duren en zou voor ieder ander een uitgelezen kans zijn om iets van de wereld te zien. Grönloh wandelde echter liever in de omgeving van Amsterdam. Zo’n lange reis, weg van zijn gezin, met zijn nerveuze aanleg, vormde voor hem een bezoeking. Omdat hij uitvoerige, dagboekachtige brieven naar huis schreef, weten we van die reis behoorlijk veel af. Voor een moderne lezer is het wel even schrikken als je zijn opmerkingen over de bevolking leest. Bij een bezoek aan het Marble Palace vol beelden en schilderijen die hem doen walgen, maar het is niet de verzameling kunst en kitsch die hem het meest doen walgen.

Een zonderling zoodje. Ik vond ’t een weerzinwekkende gedachte die bruine vent, die raja, daar wandelend bij gelegenheid tussen onze blanke zindelijke Aphrodites en Juno’s. Ik had hem toen al graag een schop gegeven. Ergens in een voorportaal waren we langs een enorme vette geelbruine vent gekomen. Die zat spiernaakt midden op een grote bank en een paar kerels waren met z’n voeten bezig. Ik denk dat ze hem hadden ingewreven en nu z’n voeten ‘manikuurden’. Wat ’t voor vent was weet ik niet. Die breede, vette poepkleurige rug deed me bijna overgeven.
[…]
Mijn afkeer voor inlanders is nu compleet, ik voelde iets door m’n heele lichaam, ik voelde mij zelf vernederd en had er graag een neergeslagen en getrapt, maar ik durfde niet. Iets van datzelfde voel ik in Europa ook als ik een Jood met een Europeesch meisje zie.

Frerichs plaatst de uitspraken in de tijd en het vergoelijkt het antisemitische karakter door te wijzen op de joodse vrienden die Grönloh vroeger had en de joodse schoonzoon die hij later kreeg. Toch is het wel even schrikken om die man te zien achter Nescio, de man die zo mooi kon schrijven over weemoed, vergankelijkheid en vervlogen idealen. Het valt ook nauwelijks te rijmen met de idealistische Grönloh aan het begin van de eeuw. Je kunt alles wel in de historische context plaatsen, maar als lezer van nu moet je gewoon constateren dat dit racistisch denken in de meest pure vorm is.

De volgende episode die weer vrij uitvoerig aan bod komt is de oorlogstijd omdat Grönloh dan weer veel brieven schrijft aan zijn kinderen. Grönloh tobt regelmatig met zijn gezondheid en houdt zich voornamelijk afzijdig van politiek. In het laatste oorlogsjaar doet hij verslag van zijn uitputtende fietstochten om nog wat eten of hout te kopen op het platteland van onwillige en zichzelf verrijkende boeren. Na de oorlog blijft de waardering van de nieuwe generatie schrijvers voor het werk van Nescio stijgen evenals de verkoop van De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje (aangevuld met Mene Tekel), maar de gezondheid van Nescio kachelt langzamerhand achteruit. Het is interessant om te zien dat dat kleine oeuvre steeds weer een nieuw publiek trekt. Dat zal voor een deel komen door de thematiek van de tragiek van onvervulde dromen, voor een ander deel komt het door de stijl die wars is van krullentrekkerij.

Het is jammer dat Frerichs de reacties van de laatste decennia op het werk van Nescio buiten de biografie houdt: de schimpscheuten van Jeroen Brouwers op het jongensachtige in de literatuur evenals de kritiek op het vrouwonvriendelijke karakter van ‘Dichtertje’. De visies op het werk zijn in de loop van een eeuw wel aan verandering onderhevig. Wat je nog meer over het leven zelf van de schrijver zou kunnen zeggen, zou ik niet weten.

Coen Peppelenbos

Lieneke Frerichs – Nescio. Leven en werk van J.H.F. Grönloh. Van Oorschot, Amsterdam. 656 blz. € 39,50.

Deze recensie verscheen eerder in een iets kortere versie in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden op 18 juni 2021.