De veelzijdige Heine als de vis, de visser en de Lorelei

Heinrich Heine was veelzijdig en tegenstrijdig. ‘Heinrich Heine is een meervoud’ schreef de Duitse biograaf Fritz Raddatz in 1977 in Heinrich Heine. Ein deutsches Märchen. In zijn nieuwe biografie van de Duitse dichter, criticus, satiricus en revolutionair probeert de Amerikaanse essayist en biograaf George Prochnik, die eerder Stranger in a Strange Land: Searching for Gershom Scholem and Jerusalem en The Impossible Exile: Stefan Zweig at the End of the World schreef, de vele tegenstrijdigheden in Heines leven te verklaren.

Prochnik stampt in een vlotte schrijfstijl door Heines leven. De grammatica heeft hij daarvoor niet altijd nodig.

And what did joy consist in? Erotic delight. Plenty of money. Beauty. Coruscating wit. Artistic jags. Fair laws. No idiotic censorship. High-spirited fun and shameless comedy.

Het staccato betekent niet dat Prochniks Heine-biografie oppervlakkig is. Het tegendeel is het geval. Prochnik kent Heines literaire werk, zijn autobiografische geschriften en de Engelstalige secundaire literatuur zo goed en verwerkt deze zo vaardig dat Heinrich Heine: Writing the Revolution een buitengewoon boeiend en levendig boek is geworden. Gebrek aan kennis van de recente Duitstalige Heine-Forschung breekt de biograaf echter zo nu en dan op.

Prochnik besteedt veel aandacht aan Heines positie als Jood zonder burgerrechten in het negentiende-eeuwse Duitsland en zijn ambivalente houding tegenover zijn afkomst. Vanuit die ambivalentie en het aanhoudende Duitse antisemitisme, dat in 1819 resulteerde in pogroms tegen Joden die meer dan vier maanden duurden in onder meer Würzburg, Heidelberg en Hamburg, interpreteert de biograaf Heines bekende gedicht ‘Die Loreley’ (1824). Volgens Prochnik, die een intertekstueel verband legt tussen ‘Der Fischer’ (1779) van Goethe en Heines ‘Loreley’, gaat het gedicht over een vlucht voor het antisemitisme waaraan eigenlijk geen ontsnappen mogelijk is. De blonde sirene ‘roept de prikkelende, verraderlijke graal van het Duits-zijn als zodanig op, terwijl de relatie van de gedesoriënteerde visser tot de Lorelei Heines visie op de relatie van de Joden tot die identiteit weerspiegelt’. Heine vervult in ‘Die Loreley’ volgens Prochnik de rol van de vis (Heine schreef in 1824 in een brief dat hij de Duitse taal voor hem is wat het water voor de vis is en dat hij meer van het Duits houdt dan van al het andere op de wereld), de visser, de machteloze toeschouwer en die van de ongrijpbare Lorelei zelf. Paradoxaal genoeg heeft Heine zijn enorme roem en zijn rol als ‘Duits cultureel icoon’, zoals de Amerikaanse hoogleraar Joodse Studies David Biale hem noemt, juist aan dit gedicht te danken, dat in de negentiende eeuw meer dan veertig keer op muziek is gezet. Prochnik reproduceert de niet op feiten gebaseerde anekdote dat het Lorelei-gedicht in de periode 1933-1945 in bloemlezingen is verschenen waarin de auteursnaam Heinrich Heine door Dichter unbekannt is vervangen. Uit archiefonderzoek van Bernd Kortländer, Hartmut Steinecke en Anja Oesterhelt blijkt dat ‘Die Loreley’ nooit in door de nazi’s goedgekeurde bloemlezingen of liedboeken is verschenen.

Tijdens een impasse – Heine wachtte op een benoeming aan de universiteit van München en hij had al twee jaar niets gepubliceerd – nam de schrijver aanstoot aan het toneelstuk Der romantische Ödipus (1828) van zijn tijdgenoot graaf August von Platen (1796-1835). Platen, die zich op zijn beurt door Heine bespot voelde vanwege humoristische kritiek op het oriëntalisme in de poëzie in het tweede deel van Reisebilder, maakte Heine in dat stuk op een antisemitische manier belachelijk. In de Die Bäder von Lucca (1830) outte Heine Platen als homoseksueel en schoffeerde hem en enkele andere homoseksuele kunstenaars. Heines polemiek, Prochnik spreekt van een ‘garish vivisection’ van Platen en gaat ook uitgebreid in op Platens antisemitisme, levert hem veel schade op. Uiteindelijk wordt Heine in de Duitse publieke opinie als de boosdoener beschouwd en is zijn benoeming als hoogleraar definitief van de baan.

Prochnik ziet in Heines afrekening met Platen een afrekening met de ondermijning van zijn Duitse identiteit. Als Jood hoorde hij er of helemaal niet of slechts kortstondig bij. Ook een bekering tot het protestantisme, noodzakelijk omdat Joden geen functies in overheidsdienst mochten bekleden, hielp Heine niet. Platen was echter het verkeerde doelwit, stelt Prochnik. De dichter was namelijk geen typische reactionaire aristocraat, maar een humanist die zelf met zijn Duitse identiteit worstelde en net als Heine tegen censuur was. Prochnik vergelijkt aan de hand van Heines karakterisering van Platen in Die Bäder von Lucca de sociaal-maatschappelijke positie van de homoseksueel met die van de Jood: ‘his erotic situation was not so dissimilar from Heine’s Jewish dilemma’. Beide zijn buitenstaanders die soms gedoogd en soms vervolgd worden, maar nooit een stabiele, juridisch beschermde identiteit hebben. Platen voelde zich na de polemiek gedwongen in ballingschap te leven in Italië. Heine verblijft in 1829 en 1830 op de Britse kroonkolonie Helgoland en leeft vanaf 1831 tot zijn dood in Parijs.

In Helgoland raakt Heine onder de indruk van de julirevolutie in Frankrijk, die tot hem komt via pakketten kranten die van het vasteland komen. Als hij naar Duitsland gaat, treft hij een ander soort revolutie aan, die Prochnik in de absurdistische stijl van Heine beschrijft. In Leipzig maken arbeiders de drukpersen van de gerespecteerde vrijheidslievende uitgeverij Brockhaus onklaar. In Berlijn protesteert men tegen de hondenbelasting en het rookverbod in de dierentuin en in Hamburg ontaarden de onlusten in pogroms waar ook keurige middenstanders aan deelnemen. De gewelddadigheden tegen Joden, waar ook een van Heines ooms het slachtoffer van wordt, doen denken aan die van elf jaar geleden. Dat assimilatie nooit zal leiden tot acceptatie is nu duidelijk voor Heine en zijn vriendin Rahel Varnhagen, net als hij tot het protestantisme bekeerd. ‘Hun droom van een republiek strandt op judeofobie,’ aldus Prochnik. Varnhagen helpt Heine aan geld en introduceert hem in literaire kringen in Parijs, van waaruit hij over het gewelddadige Duitse reactionisme moet schrijven.

Eenmaal in Frankrijk aangekomen merkt Heine al snel dat de revolutie in de praktijk niet goed uitpakt voor de armen en ook niet tot meer gelijkheid leidt. Het streven naar meer gelijkheid heeft ook geen einde gemaakt aan het antisemitisme. De in Parijs aanwezige Duitse revolutionairen accepteren Heines kritiek niet en beschuldigen hem van romanticisme en gebrek aan werkelijkheidszin. Heine stort zich in het rijke culturele leven van Parijs en bezoekt concerten, opera’s en tentoonstellingen en blijft in de vooruitgang geloven.

Met de Duitse revolutionair Karl Marx kan Heine het goed vinden. Prochnik haalt recent onderzoek aan waaruit blijkt dat het niet zozeer Marx was die Heine heeft beïnvloed, maar dat het vooral Heine was die het schrijven van Marx geïnspireerd heeft. Lang voor hun ontmoeting had Marx Heines werk verslonden en zelf een dichtbundel uitgebracht waarvan sporen van Heines Buch der Lieder (1827) te herkennen zijn. Ook in Marx’ politieke werk zijn stijlelementen van Heine te vinden. Net als Heine maakt hij de lezer medeplichtig aan het onthullen van geheimen om hem aan zijn kant van de barricaden te krijgen.

Prochnik rondt zijn biografie met een paar grote stappen af. Van Marx spring hij naar de Duits-Amerikaanse historicus Fritz Stern die in 1938 tijdens zijn vlucht naar de Verenigde Staten Heine citeerde (‘Die Freiheitsliebe ist eine Kerkerblume’) en van Stern naar Isaiah Berlin en Boris Pasternak om in 2019 aan te komen bij Zauberland, een voorstelling over een zwangere Syrische vluchteling waarin Heines Lyrisches Intermezzo klinkt, die in Parijs werd opgevoerd. Hij sluit af met een naar mijn smaak wat sentimenteel toekomstvisioen waarin het negentiende-eeuwse Lorelei-standbeeld in de Bronx in New York in dialoog treedt met de nabijgelegen rechtbank opdat de wereld rechtvaardiger wordt.

Wat ontbreekt in Heinrich Heine: Writing the Revolution is de Duitstalige Heine-Forschung. Prochnik suggereert dat Karl Kraus heeft bijgedragen aan de verbranding van Heines boeken door de nazi’s omdat de Oostenrijkse schrijver Heine er in 1910 in zijn essay Heine und die Folgen van beschuldigd had te nonchalant met de Duitse taal omgegaan te zijn. Prochnik vergeet dat ook de boeken van Duits-Joodse schrijvers die niet door Kraus op de hak waren genomen verbrand werden en hij kent blijkbaar het onderzoek van de vorig jaar overleden Duitse literatuurwetenschapper en Heine-specialist Hartmut Steinecke niet. In zijn boek Heinrich Heine im Dritten Reich und im Exil (2008) zet Steinecke uiteen hoe de antisemitische literaturhistoricus Adolf Bartels de nationaal-socialistische partij en de antisemitische pers beïnvloed heeft. Bartels liet zich in 1902 in zijn Geschichte der deutschen Literatur zeer negatief over Heine uit. Hij noemde hem onder meer een ‘deutschfeindlichen Juden’. In 1906 publiceerde Bartels een antisemitisch pamflet van 400 pagina’s over Heine dat onder de titel Heinrich Heine. Auch ein Denkmal verscheen waarin hij put uit honderd jaar antisemitische receptie van Heines werk die hij aanvult met zijn eigen vooroordelen. In 1919 verschenen van zijn hand Weshalb ich die Juden bekämpfe. Eine deutliche Auskunft en in 1921 Die Berechtigung des Antisemitismus.

Bartels’ literatuurgeschiedenis, die in 1932 haar tiende druk beleefde, en zijn antisemitische boek over Heine vonden gretig aftrek onder de nazi’s. Hitler gaf Goebbels Bartels’ literatuurgeschiedenis in 1930 als kerstcadeau. Steinecke laat zien hoe Bartels’ populaire werken een golf aan antisemitische boeken en artikelen over Heine inspireerden: Alfred Rosenberg (Die Spur des Juden im Wandel der Zeiten, 1920), Julius Streicher (Das Schwein auf dem Montmartre, 1925), Wilhelm Stapel (Antisemitismus und Antigermanismus, 1928), Baldur von Schirach (‘Heinrich Heine, der „Dolmetscher“ der deutschen Seele’, 1928) en Hermann Seeliger (‘Schmock oder Dichter? Die Wahrheit über „den größten Lyriker seit Goethe“’, 1930). Karl Kraus hadden de nazi’s niet nodig om een hekel te hebben aan Heine.

Marie-José Klaver

George Prochnik – Heinrich Heine: Writing the Revolution. Yale University Press, New Haven. 336 blz. € 24,95.