Dooltocht door het leven

Toen hij zestien was publiceerde Nico Slothouwer zijn eerste gedichten (samen met een schoolvriend) in een bundeltje dat een oplage van vier exemplaren kende. Gewoon maar lullen werd vermenigvuldigd met behulp van carbonpapier. Eveneens in eigen beheer verscheen in datzelfde jaar, 1972, Het leven en het korreltje zout. Vijftig gedichten van Nico Slothouwer. Vijf jaar later zag de bundel Groei en groei het licht.

Deze boekjes verschenen steeds te Deventer, de stad waar de dichter op 29 november 1956, zoals later zou blijken ironisch genoeg, in de Galgenstraat was geboren en waar hij woonde tot zijn 21ste. Geen van de in Deventer geschreven en gepubliceerde gedichten werd opgenomen in het verzameld werk van Nico Slothouwer dat onder de titel Liefdesstratenplan werd bezorgd door Menno Wigman.

Slothouwer maakte in de vroege ochtend van 11 november 1987 een einde aan zijn leven, nog net dertig jaar oud, vrienden verbijsterd achterlatend met de vraag naar het waarom. Het was, schrijft Wigman in zijn nawoord, ‘een chaotisch bestaan vol vriendinnen, deurwaarders en drinkgelagen’. De dichter moet menigmaal zijn vervallen ‘in een peilloze melancholie’.

Toch ging het Slothouwer in het jaar van zijn zelfgekozen dood beter dan ooit: hij was redacteur van het literaire tijdschrift De Tweede Ronde, hij was de vaste poëziecriticus geworden van NRC Handelsblad en wat meer is: zijn officiële poëziedebuut, De man en zijn tas (1985), was hier en daar welwillend besproken. Een tweede bundel, met de prachtige titel Liefdesstratenplan, een titel die nu dus is geadopteerd voor het verzameld werk dat ook proza, kritisch proza en brieven omvat, zou voorjaar 1988 verschijnen.

Kwam de dood in een ‘vlaag vanlevenswalging’, zoals schrijvers van in memoriams veronderstelden? Menno Wigman zegt dat ‘althans de gedachte aan zelfmoord — en met name door ophanging — hem (= Slothouwer) vroeg vertrouwd was’. Inderdaad zijn er in de brieven van Slothouwer talloze toespelingen te vinden op een voortijdige dood. Op 14 juli 1978: ‘Ik moest eigenlijk één uiterst smerig boek schrijven (…). Daarna zou ik me natuurlijk in een bos (bijvoorbeeld tussen Diepenveen en Olst) moeten verhangen.’

Aan dezelfde vriend schrijft hij in september van dat jaar dat hij zich heen en weer geslingerd voelt tussen levenslust en doodsdrift. Ook zijn er voortdurend verwijzingen naar Nescio, wiens Japi zich van de brug bij Deventer in de IJssel stortte.

‘Het menselijk leven is erger dan de meest boze droom’, heet het later, ook in een brief. Hij was een dichter die aan het leven en aan zichzelf leed; die de wijnboer gouden tijden bezorgde; die dwaalde door de stad met zijn persoonlijk liefdesstratenplan als gids voor de nacht — een bestaan vol van zware, zwarte romantiek van ‘groots en meeslepend wil ik leven’.

De gedichten zijn sober en niet zelden raadselachtig. Het werk van Nico Slothouwer hoort niet bij een of andere stroming (hij vond zichzelf ook ‘maar ten dele een Tweede-Ronde-dichter’): het doet eerder denken aan dichters als Bloem en Slauerhoff dan aan dat van tijdgenoten, zonder overigens dat het ouderwets aandoet.

De brieven, die immers niet waren bedoeld voor publicatie en bij het schrijven waarvan Slothouwer zich geen beperkingen behoefde op te leggen, geven een helderder beeld van zijn getormenteerde dooltocht door het leven. Diepte- en hoogtepunten wisselden elkaar af; de grootste teleurstellingen volgden op de hevigste verliefdheden; schuldgevoel volgde onvermijdelijk op de drinkgelagen. Op 11 november 1987 was het afgelopen: de pijn, de chaos. En het dichterschap dat nog zoveel beloofde voor de toekomst.

Frank van Dijl

Nico Slothouwer – Liefdesstratenplan. Verzameld werk. Nijgh & Van Ditmar.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Algemeen Dagblad, 13 mei 1994.