Knellende familiebanden

Dentz, de roman waarmee de jonge schrijver Oscar van den Boogaard debuteerde, was een opmerkelijk boek — daarover was begin vorig jaar iedereen het opvallend eens. Van den Boogaard verscheen aan het literaire firmament volkomen ‘out of the blue’. Nooit had hij gedichten, korte verhalen of romanfragmenten in de tijdschriften gepubliceerd, nooit had hij zich gemanifesteerd tijdens enigerlei literair evenement — dát, én het feit dat het omslag van het boek bepaald zuinig was met biografische mededelingen over de schrijver, deed hier en daar zelfs het vermoeden ontstaan dat we te maken hadden met een mystificatie.

Ook de reputatie van de uitgever droeg aan dat vermoeden bij, want Athenaeum-Polak & Van Gennep… is dat niet het deftigste uitgevershuis van het land? Kom je daar als debutant wel binnen? Wél dus als je, zoals Oscar van den Boogaard deed, een boek schrijft dat staat als een huis en waardoor meteen je naam gevestigd is. Die eersteling werd intussen gevolgd door een tweede boek: Fremdkörper. Dit nieuwe boek bevestigt de indruk die Van den Boogaard met zijn debuut maakte.

Net als in Dentz spelen hierin knellende familiebanden een rol, of liever gezegd: het gevecht om aan die banden te ontsnappen. Iets ruimer geïnterpreteerd zou je kunnen zeggen dat de hoofdpersonen trachten af te rekenen met hun verleden, hun wortels; dat ze proberen een breuk te forceren. Het ouderlijk huis, in Dentz nog de voornaamste plaats van handeling, is in dit boek definitief verlaten.

Drie jonge mensen zijn naar Brussel gekomen om daar het geluk dat hun thuis — in Amsterdam, in Barcelona, in Berlijn — niet beschoren was, na te streven. Richard is advocaat. In Amsterdam had hij een liefdesverhouding met Julia die een jaar geleden door haar werd verbroken, een klap waar hij nog steeds niet overheen is. Richard ging naar Brussel om te werken op het advocatenkantoor dat door zijn grootvader werd opgericht.

Edurne was in Barcelona een zo briljante studente dat haar regering haar een beurs ter beschikking heeft gesteld om in Brussel Europees recht te gaan studeren. Ze grijpt de kans om aan de verstikkende zorgen van haar moeder en grootmoeder te ontsnappen met beide handen aan.

Eduard, ten slotte, is docent Rechten van de Mens en liefhebber van jongens. Om van zijn door hem levensgevaarlijk geachte voorkeur te genezen is hij verhuisd naar de Belgische hoofdstad waar zijn leven verstrengeld raakt met dat van Edurne. (De naïeve onschuld waarmee zij in het leven staat wordt wel érg nadrukkelijk gesymboliseerd door haar drie voornamen, Edurne Nieves Neus, die allemaal ‘sneeuw’ betekenen.) Liefde op het eerste gezicht. Zij trekt bij hem in, maar uiteindelijk voelt Eduard zich de eenzaamste man van de wereld omdat zijn hartstocht voor jongens niet van wijken weet.

Dan is er Richard die zich tijdens de kerstvakantie in Amsterdam definitief van Julia heeft bevrijd. Edurne nodigt hem uit met haar mee naar huis te komen en Eduard zegt haar: ‘Dat is het mooiste wat je ooit voor mij hebt gedaan. Deze jongen mee naar huis nemen.’

‘Protect me from what I want’ luidt het motto voorin het boek. Hoe treffend gekozen, want in deze knap gestructureerde roman roept het koesteren van verlangens onbeheersbare krachten op die afwisselend aantrekken en afstoten. De mens is pas werkelijk vrij als hij zich niet alleen van zijn verleden maar ook van zijn verlangens heeft ontdaan. Dat is een opmerkelijk wijze boodschap voor een schrijver die zelf pas 28 jaar oud is.

Oscar van den Boogaard heeft een eigen stijl en een eigen visie op de mens. Zijn hoofdpersonen doen soms denken aan die van de Amerikaanse schrijver James Purdy met wie Van den Boogaard ook een zekere hang naar decadentie gemeen heeft. Fremdkörper beschrijft perfect het levensgevoel van dit fin-de-siècle.

Frank van Dijl

Oscar van den Boogaard – Fremdkörper. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Algemeen Dagblad, 20 februari 1992.