Belgische beschaving in Centraal-Afrika

Cyriel Buysse (1859-1932) schreef met de novelle De zwarte kost een aanklacht tegen het koloniale bewind van koning Leopold II in Congo-Vrijstaat. Het was vrij uniek om in die tijd aan de hand van een soort persiflage de geldende moraal belachelijk te maken.

De hoofdpersoon is een notarisklerk, Fortuné Massijn. Vol trots loopt hij door het dorp met twee Afrikanen achter hem aan, tot grote verbazing en hilariteit van de andere dorpelingen. De twee zwarte mannen worden uitgejouwd en belaagd en Massijn met hen. Het was sowieso al een zonderlinge man die was ‘bezeten door de manie der kennismaking met vreemdelingen.’

De notarisklerk wil de twee zwarte mannen aan iedereen tonen. Het zit hem daarin niet mee, doordat hij stottert wordt het bijna nog belachelijker wanneer hij de mannen aan de notabelen voorstelt, zoals aan zijn baas, notaris Potvlieghe: ‘Mee… ee…ster Potvlieghe, ik heb de eer u twee… ee van mijn bêêste vrienden voo…ooo…oor te stellen: A…albert Badou en Bou…ou…oudewijn Soera, beide prinsen uit Co…o…concongland.’

Op deze manier worden de dialogen die hij met andere voert consequent weergegeven. Het leest lastig maar het werkt, als alleen maar gezegd wordt dat iemand stottert, vergeet je dat als lezer al snel. De stijl is verder uitvoerig en met prachtige archaïsche woorden doorspekt, wat niet vreemd is voor een tekst die voor het eerst in 1898 verscheen.

Het verhaal ontrolt zich op een grappige toon maar is inhoudelijk uiterst kritisch. De domme reacties van de dorpelingen op de buitelanders en de angst voor het vreemde worden stevig verwoord. Maar vooral ook de hooghartigheid dat de blanke Belgen deze donkere mannen beschaving bij konden brengen, terwijl het algemeen bekend was dat avonturiers naar Centraal-Afrika trokken om zich te vergrijpen aan de inlandse vrouwen, de zwarte kost. Het is een enorme spiegel die de bevolking voor wordt gehouden.

Zoals in het zeer informatieve nawoord van Luc Renders staat, lukte het België in de 19e eeuw niet echt om koloniën te stichten, laat staan daaruit profijt te halen zoals onder andere de Nederlanders dat deden. Politiek gezien woedde er ook een strijd tussen de Liberalen en de Katholieken. Niemand was echt voorstander van koloniën, het zou te veel geld kosten en wat nog over was aan te veroveren land, leek niet echt interessant, zoals de binnenlanden van Afrika. Koning Leopold I lukte het niet om op dat vlak iets van de grond te krijgen. Leopold II trad in de voetsporen van zijn vader en ging voortvarender te werk. De beroemde ontdekkingsreiziger Stanley werd door hem ingehuurd om de binnenlanden van Centraal-Afrika toegankelijk te maken en indien mogelijk zelfs in bezit te nemen. In 1885 was het zover: Congo-Vrijstaat werd door de politiek bekrachtigd als het persoonlijke eigendom van Leopold II.

Cyriel Buysse toonde zich met zijn al verschenen werk sociaal betrokken en bleek de eerste te zijn die zich literair kritisch uitliet over de bezigheden van de koning. Luc Renders schrijft terecht dat deze teksten nog steeds actueel zijn: ‘Nu het Belgische koloniale verleden almaar meer onder vuur is komen te liggen, maken ze duidelijk dat vanaf het prille begin van de kolonisatie van Congo niet iedereen de koloniale zaak genegen was.’

De twee andere twee teksten in het boek zijn verslagen van de Gemeenteraad van het dorp Nevele, omgevormd tot toneelstukjes. De burgemeester en de gemeenteraadsleden worden belachelijk gemaakt, de raadsleden zijn niet in Congo geïnteresseerd, ‘ze weten niet eens waar het land ligt’ en steunen de plannen van de koning alleen om hem in hun strijd tegen de Liberalen aan hun kant te krijgen. Het dialect van sommige gemeenteraadsleden wordt fonetisch weergegeven en het gaat door de vele personages van de hak op de tak, waardoor het moeilijker te volgen is. Het verhaal heeft een duidelijke verhaallijn.

Fortuné Massijn vertrekt uiteindelijk zelf naar Congo om met eigen ogen te zien hoe het er daar aan toegaat. De dorpelingen krijgen brieven van hem waarin hij vertelt erg teleurgesteld te zijn en erachter komt dat het beschavingslaagje van de Belgen wel heel erg dun is. Maar hij beklaagt zich ook over de twee prinsen die hij teruggebracht heeft naar Afrika, ze zijn allesbehalve dankbaar en keren zich zelfs tegen hem.

Een van de laatste brieven besluit hij met een verzuchting. ‘Oef! Wat begint het hier heet te worden! Gedurende de eerste dagen der reis was het nog matig, maar nu wordt het bepaald onuitstaanbaar. Gelukkig voor mij dat ik niet meedoe aan die kwestie van de “zwarte kost”.’

Arjen van Meijgaard

Cyriel Buysse – De zwarte kost en andere teksten over Congo-Vrijstaat en Lopold II. Davidsfons Literair, 172 blz. € 22,50.

Afbeelding: Wikimedia Commons