Angst, literatuur en dood

De jonge neerlandicus Lodewijk Verduin is redacteur van Tirade en publiceerde eerder in diverse tijdschriften. Nu is er van zijn hand een lijvig essay in boekvorm over het oeuvre van Jeroen Brouwers verschenen. De Inleiding zet alvast niet aan tot verder lezen: het is pedant en arrogant. Voor de volledige eerste pagina, waarin Verduin een poging doet om zelf literair te schrijven, zou hij zich diep moeten schamen. Verduin legt vervolgens uit wat zijn bedoeling is: hij zal hoofdzakelijk op basis van de romans van Brouwers, maar zich ook baserend op essays, polemieken en egodocumenten, het werk van Brouwers toelichten. Onvermijdelijk zal het ook over de schrijver Brouwers gaan omdat zijn werk nauw verknoopt is met zijn biografie. Verduin duidt dit aan als ‘fictionele autobiografie’. Het probleem met dit voorwoord is dat Verduin zijn positie niet kan verduidelijken zonder te verwijzen naar Walter Benjamin, Maurice Blanchot, Marcel Proust, Roland Barthes en Susan Sontag. Deze auteurs zijn op zich boeiend, maar worden op een kunstmatige manier aan de tekst toegevoegd. Het zijn ook veel referenties voor een korte inleiding. Bovendien geeft Verduin meteen aan dat zijn analyse ‘diepgravend’ is en dat zijn reconstructie van het zelfportret van Brouwers ‘wellicht ook zijn meest waarachtige en invoelende biografie’ is. Mocht de lezer de kwaliteiten van Verduins boek niet opmerken, dan staan ze alvast in de Inleiding vermeld.

Verduin doet uiteindelijk wel wat hij van plan is. In chronologische volgorde bespreekt hij de romans van Brouwers. Hij geeft een samenvatting en gaandeweg legt hij verbanden tussen de boeken. Moeilijk is dat niet: de werken van Brouwers kunnen worden beschouwd als een grote puzzel waarvan elk puzzelstukje een boek is. Meermaals heeft Brouwers aangegeven dat zijn oeuvre als een geheel dient te worden beschouwd. Verduin wijst op verbanden maar ook op verschuivingen en ontwikkelingen. Al in de debuutroman, Joris Ockeloen en het wachten, zijn de thema’s duidelijk: vergankelijkheid, onbegrip, vervreemding, angst. Vervolgens gaat Verduin op zoek naar passages in de daaropvolgende romans die dit bevestigen. Gaandeweg komen er thema’s bij: verlatenheid, mishandeling, mislukking. De boeken die ontstaan zijn toen Brouwers in Exel woonde, beschouwt Verduin als ‘de harde kern’ van het oeuvre: ‘alle grondmotieven en kernthema’s worden hier door de auteur opgevoerd en met elkaar in verband gebracht.’ De boeken in kwestie zijn: Zonsopgangen boven zee, Mijn Vlaamse jaren, Het verzonkene, Kladboek, Bezonken rood. Maar Verduin heeft ook oog voor de veranderingen in de werken van Brouwers. Hij deelt het oeuvre op in enkele periodes waarin accentverschillen aanwezig zijn. Zo is bijvoorbeeld Zomervlucht eerder een overgangswerk, maar vanaf Geheime kamers zijn de romans duidelijk minder biografisch maar meer fictioneel en hebben ze een meer conventionele literaire vertelstijl.

Positief is dat Verduin geen hagiografie schrijft. Weliswaar vindt hij Brouwers een van de allergrootste schrijvers uit het Nederlandse taalgebied, maar hij is niet te beroerd om hier en daar op zwakheden te wijzen. Het is niet verwonderlijk dat Verduin op technisch vlak gebreken ziet in Het mes op de keel, de verhalenbundel waarmee Brouwers debuteerde. Maar ook de essays uit De laatste deur, door vriend en vijand geroemd, zijn volgens Verduin wisselend van kwaliteit. Winterlicht staat dan weer in de schaduw van Het verzonkene en Bezonken rood. Het personage Hammer uit Bittere bloemen is te vlak. Het respect dat Brouwers daarentegen wordt betoond, is zichtbaar in de vergelijkingen die worden gemaakt met klassieke schrijvers. In de bespreking van Zonder trommels en trompetten wijst Verduin er bijvoorbeeld op dat het loslaten van de eenheid van verhaal vooruitloopt op het postmodernisme en verwant is aan schrijvers als Marguerite Duras en Samuel Beckett. Het opheffen van feit en fictie in De zondvloed wordt dan weer vergeleken met het werk van Philip Roth en Paul Auster.

Verduin neemt soms stelling in en wijkt daarmee af van platgetreden paden. Joris Ockeloen en het wachten moet niet ‘geforceerd biografisch’ worden gelezen omdat het eerder gaat om een ‘abstrahering van eigen ervaringen’. Origineel is ook dat Winterlicht wordt gezien als een aanvulling op Het verzonkene en Bezonken rood. Verduin ziet als einddoel van Brouwers’ schrijven een zoektocht naar introspectie en zelfbegrip. Dit laat hem toe om van Brouwers een psychologisch portret te schilderen. Het is verder bekend dat Brouwers zijn eigen thematiek zag in drie onderwerpen: liefde, literatuur en dood. Verduin maakt daarvan: angst, literatuur en dood. Daarvoor voert hij argumenten aan die weliswaar niet bijster origineel zijn, maar die wel zijn punt staven.

Eenzaamheid in eindeloos meervoud kent een valse start. De auteur herpakt zich en geeft een interessante analyse van Brouwers’ oeuvre. Bovendien mocht zoiets weleens in boekvorm worden gegoten. De analyse bezit hier en daar een verrassend element maar of dat ook de kwalificatie ‘diepgravend’ verantwoordt, is voor interpretatie vatbaar. Misschien heeft Verduin gewoon goed zijn huiswerk gemaakt.

Kris Velter

Lodewijk Verduin – Eenzaamheid in eindeloos meervoud. Het oeuvre van Jeroen Brouwers. Atlas Contact, Amsterdam, 256 blz. € 21,99.