Begin 1982 interviewde ik zeer uitvoerig de schrijfster Inez van Dullemen, die gisteren op 96-jarige leeftijd is overleden:

Nou, ik heb eigenlijk niet zo’n goed geheugen. Wat ik beschrijf in Vroeger is dood heeft me dermate getroffen, dat het me visueel ingeprent bleef. Ik had in die tijd geen aantekeningen gemaakt met het doel om dat boek te schrijven, wat ik wel doe tijdens een reis. Die indrukken hebben me geraakt als speerpunten. Normaal gesproken moet ik een knop omdraaien: ik kan heel wel door de stad wandelen zonder iets te zien. Pas als ik denk: ik moet er dieper op ingaan, zie ik meer. Visueel ben ik het sterkst, ik hóór minder. Er zijn mensen die zeggen: zit zo dicht bij het toneel, waarom schrijf je geen toneelstukken?’ Maar dat kan ik niet, ik hóór de mensen niet praten.

Het begin van het tweede gesprek op de werkkamer van haar man, de toneelregisseur Erik Vos; het is er ruimer dan op haar eigen kamertje, er vlak naast. Zij: een spontane vrouw, blond krullend haar, helder blauwe ogen; schrijfster van boeken die vrijwel onopgemerkt zes of zeven drukken halen (Vroeger is dood, 1976, zevende druk 1980, De vrouw met de vogelkop, 1979, zesde druk 1981). In Oog in oog (1977) bundelde ze stukken over Amerika die eerder in kranten waren verschenen en later in twee reisboeken werden gepubliceerd: Op zoek naar de olifant (1967) en Logeren op een vulkaan (1971); de volledige titel van het definitieve boek luidt: Oog in oog met negers, Indianen, blanken, alligators, kardinaalvogels, woestijnen, rivieren, mensen achter tralies, San Francisco, New York, Pittsburgh, smeltend metaal, sidderende aarde, geisers, beren, veeboeren, Texas en het Diepe Zuiden.
Oog in oog: ‘Visueel ben ik het sterkst.’ Wat opvalt, in haar reisboeken, in haar verhalen en in haar romans, is inderdaad haar oog voor het detail, voor het, in verband met het geheel, wezenlijke detail ook nog. Tijdens het eerste gesprek hebben we het vooral over haar ervaringen in het buitenland. Het tweede gesprek, een kleine week later, staat meer in het teken van haar fictionele romans.

[…]

Ik heb nu een eigen stijl ontwikkeld, ja; ik zal zeker anders schrijven dan mannen. Ik zei al: ik ben jaloers geweest op mannen. Neem nou de grote schrijvers: Hemingway, Slauerhoff…, je hebt als vrouw een veel kleiner gebied, je ging niet in de burgeroorlog vechten. We komen er nu ook wel uit, maar ik heb er nog last van gehad. Ik weet ook zeker dat een man vrijer reist: er zijn landen waar je als vrouw wordt lastig gevallen. Soms denk ik: was ik maar klein en donker, dat ik niet zo opval. Toen ik nog jong was, kon ik niet zo maar aan de kant van de weg gaan zitten om met een paar kerels te praten, ze denken meteen dat je wat wilt. Alleen reizen was een ramp.

Aan de andere kant: als je nu eenmaal een vrouw bent, moet je roeien met de riemen die je hebt: je kunt je specifiek vrouwelijke eigenschappen benutten. Er is een parallel met de kritiek: er is een tijdlang discriminatie geweest ten opzichte van vrouwen; er ontstond een angst in je, je mocht niet te vrouwelijk schrijven. Nu zijn we er achter dat je gewoon moet schrijven zoals je schrijft. Ik ben zintuiglijk ingesteld, ik ben emotioneel, gevoelig (dat werd in de kritiek ook wel eens opgemerkt, met een sneer). Anais Nin gelooft in het hoogwaardig vrouwelijk denken, dat propageerde zij. Voor mij betekent het dat ik met mijn emoties en mijn zintuigen te werk moet gaan. Iemand zei eens tegen mij: ‘Je schrijft met je lichaam.’ Eerst begreep ik het niet, maar het is waar: ik schrijf met mijn oren, mijn ogen, mijn intuïtie ook, en het gekke is dat ik beter schrijf als ik op mijn intuïtie vertrouw. Als ik vreselijk ga denken wordt het onecht; het gaat er toch om om eerlijk te zijn, je moet het eerst hebben gevoeld, doorvoeld, ingevoeld. ‘Onwaarachtigheid, valsheid wordt altijd gestraft, want het woord is een strenge meester,’ zegt Steinbeck. Woorden zijn heel verraderlijke dingen, want ze kunnen zich ook tegen je keren: ze krijgen een raar luchtje zoals dingen die te lang in de koelkast staan.

Zulke opmerkingen kunnen mij enorm helpen. Als ik soms niet zo geïnspireerd ben, zie ik dat ook gebeuren. De woorden worden stijf, vals, gekunsteld, alles behalve goed. Nee, ik ben een mens die het moet hebben van inspiratie, intuïtie, en die heb ik niet altijd. Als je bijvoorbeeld een half jaar niet hebt geschreven, zit er een deksel op de put, dan komt er eerst allemaal modder boven.

Het kan zijn dat het bij vrouwen ook meer te maken heeft met de intuïtieve levensstroom waar je deel van uitmaakt. Ik ben erg afhankelijk van dat gevoel…, verbonden te zijn met een levensstroom, ik moet aangesloten zijn, net als een kacheltje.

Hier het hele interview uit Bzzlletin op de site van de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren zoals het in het meinummer van 1982 (jaargang 10, nr. 96) werd afgedrukt.