‘Ik schrijf niet voor mijzelf; om emoties te verwerken als een soort van therapie’

Nachtangst, de negende roman van Giphart gaat over een schrijver, de 46-jarige Peter Jacob Weber, woonachtig in New York, die voor een administratieve bijbaan een nachtdienst draait in de kelder van een kantoorgebouw als er wordt ingebroken. Hij heeft zijn telefoon niet bij zich en hij richt zich in mails tot Eva, zijn agente in Amerika. De spanning van de inbraak en de mogelijke gevolgen voor hem, veroorzaken bij Weber zoveel angst dat hij in zijn mails op zijn leven terugkijkt en niets onbesproken laat.

Gefeliciteerd met je nieuwe roman. Vooraf heb ik de pdf-versie mogen lezen en ik vraag me natuurlijk af, hoe je aan het onderwerp van dit best heftige boek bent gekomen.
-De aanleiding voor het schrijven waren twee gebeurtenissen uit mijn leven. Ik zat in een kamer van een bedrijfsgebouw te schrijven aan mijn roman Alle tijd (2019), toen ik anderstalige stemmen hoorde. Ik ging naar de gang, sprak de mensen aan en leidde ze naar buiten. Teruggekomen bedacht ik me dat het ook anders had kunnen aflopen en toen voelde ik pas de angst.

De tweede aanleiding was de fenomenale roman van Manon Uphoff, Vallen is als vliegen (2020), voor mij een van de allerbeste romans uit de Nederlandse literatuur. In de appgroep met o.a. collega Jerry Goossens hebben we het boek besproken, hoe zij schrijft over de thematiek van misbruik met een autobiografische achtergrond, de indringende tragiek, de invloed op haar leven en de verdere gevolgen.

Iets soortgelijks als Manon heb ik ook meegemaakt, maar het heeft geen grote impact gehad op mijn leven, toen niet en nu niet, door het adequate handelen van mijn ouders. Het misbruik duurde een paar weken tot een halfjaar voor het uitkwam. De pleger is voorgekomen en heeft een straf gehad. Het speelde in de jaren ’70, ik was elf jaar. Mijn ouders kregen advies van een bevriende kinderpsycholoog die hun vertelde altijd de kalmte te bewaren omdat woedende ouders het kind belasten met het idee dat hij ze boos heeft gemaakt. In mijn roman schrijf ik:

Mijn geluk is geweest dat ik ouders had die mij hun boosheid over wat mij was aangedaan nooit hebben aangerekend. Kalm, liefdevol en bijna op het laconieke af zijn ze tegenover mij met de zaak omgegaan, hoe zwaar dat ook voor hen moet zijn geweest, en ik ben ervan overtuigd dat deze houding ervoor heeft gezorgd dat het voor mij minder traumatisch is geweest dan het had kunnen zijn.

Het heeft er wel voor gezorgd dat ik bij mijn kinderen extra alert ben geweest. Ik heb over deze kwestie al eerder geschreven in de Volkskrant (‘Kinderkrabbels’, 5 september 2008) en later nog over de sollicitatiegesprekken die ik met Jerry Goossens hield voor de crèche waar mijn kinderen zaten (de Volkskrant, ‘Bootsjunge’ 10 september 2008).

Wel heb ik mijn eigen verhaal over misbruik in het verleden verteld aan mijn vrouw en aan Bert Natter, maar ik heb er nooit een roman over geschreven en nooit over willen schrijven. Daarom moest ik van mezelf me dwingen dat wel te gaan doen. Ik wil het mezelf moeilijk maken als ik ga schrijven, zoals mijn roman IJsland (2010) over mijn kwetsbare zoon ging, een onderwerp dat je niet makkelijk deelt met lezers. Voor Nachtangst ben ik gaan zoeken naar een verhaallijn om seksueel misbruik in een verhaal te laten afspelen. In gesprek met Katrijn van Hauwermeiren (redactrice) en Francien Schuursma (uitgever) vertelde ik over het plan om twee verhaallijnen, angst en kindermisbruik, te combineren tot een roman. Dat is het startpunt geweest.

Hoe ging het verder?
– Twee problemen moest ik voor het schrijven aan Nachtangst oplossen. In de eerste drie versies van Nachtangst die ik geschreven heb, zocht ik naar de juiste vorm. Als volledig herkenbare mails met tijdstip en datum, zonder de volledige vorm van een mail of een stem in de directe rede die de gebeurtenissen becommentarieert met een epiloog. Uiteindelijk heb ik voor de vorm gekozen van licht herkenbare mails met een blokje als teken tussen de mails. Het blokje is afgeleid van de kaft waar het een raam in een kantoor afbeeldt. Dat ontwerp komt van bureau Moker, waarmee ik een anderhalf uur durende sessie heb gehad. Een ander probleem van de roman is dat de hoofdpersoon in New York woont en in het Engels aan Eva schrijft. Dat zorgt ook weer voor vertaalprobleempjes omdat dit boek als het ware de Nederlandse vertaling is van de Engelse mails van Peter Jacob Weber aan Eva: ‘Al eerder had zijn moeder het me verboden op de bonnefooi – on the off chance, zoals jullie zeggen – langs te komen.’

Op advies van Bert Natter, die zich veel met de roman bemoeid heeft, heb ik aan het begin de eerste twee mails toegevoegd. Zijn advies was om het verhaal rustig te starten voordat Peter Jan Weber in een rollercoaster terecht kwam.

Ook over de laatste mail van de roman, met het fragment waarin Peter Jacob Weber naar Enschede rijdt, heeft Bert zich bemoeid. Bert wilde dat gedeelte uitbreiden en toen stuurde hij de alinea brandgang (bovenaan op pagina 184). Ik heb die tekst overgenomen en licht herschreven. (Berts eerste roman Begeerte heeft ons aangeraakt (2008) speelt ook in het Enschede na de vuurwerkramp van 13 mei 2000).

Wie heeft de titel bedacht?
– De titel is na verschillende voorstellen bedacht door Ruud Hollander (collega van Ronald bij de gezamenlijke uitgeverij De Biograaf). Pavor nocturnus is trouwens de wetenschappelijke term voor een paniekaanval waarin voornamelijk kinderen gillend wakker worden, een andere benaming is nachtangst of ‘night terror’.

Drie thema’s spelen een grote rol in Nachtangst: schrijven over schrijven, misbruik en angst.
– In opzet is deze roman ook een verhaal van schrijvers over het schrijven. Ik vind dat het mooiste wat er is, dat zijn ook de romans die ik zelf graag lees. Bert en ik hadden het literaire tijdschrift Ergoego een samenstelling van Ergo-vorm en ego-vent op middelbare school, wij waren allebei voor de tussenvorm. De Ergoego gids, later nog een keer gemaakt met Vincent Bijlo. Het spreekt helaas de lezers niet aan, ooit na de novelle Gala (boekenweekgeschenk, 2003) schreef ik een roman over een schrijver die schrijft over schrijven. Mascha, mijn vrouw, vond het erg saai, waarop ik het idee kreeg om het woord schrijver te vervangen door kok en zo is Troost (2005) ontstaan. Een soort poëtica maar met meer levenslust. Het gaat om de keuze voor de traditie of het experimentele. Harem (2015) is een experiment over de botsing van beeld en taal.

De hoofdpersoon, de 46-jarige Peter Jacob Weber, heeft met zijn vrienden Ray en Goldman in Nachtangst discussies en gesprekken over schrijven. Voor wie schrijven we eigenlijk, voor jezelf, of voor een mooi boek of voor de lezer? Een wezenlijke discussie, ik laveer tussen de lezer en het boek. Ik schrijf niet voor mijzelf; om emoties te verwerken als een soort van therapie, ook niet voor introspectie.

Ray en Goldman voeren al jaren een discussie over wat schrijven in feite behelst. In vroeger tijden tekende de illustere Archibald B. Feldman, onze docent op de naar hem vernoemde Academy, op een schoolbord eens dit diagram: Boek Schrijver Lezer waarna we moesten kiezen waar ons hart lag en – met een pistool op ons hoofd – maar één lemma mochten aanwijzen. Het bleek het startschot voor een heftig debat. Waarom schrijven we, voor wie en wat? Het was vermakelijk om te zien hoe een plaatje met drie woorden en drie streepjes zoveel tegenstellingen blootlegde. Zijn schrijvers in essentie alleen maar met zichzelf en hun rol in het universum bezig, gaat het hun erom een zo volmaakt mogelijk boek te schrijven of willen ze voornamelijk lezers ontroeren en behagen? Vooral dat laatste stuitte bij Ray op veel onwil. Op het hoogtepunt van de discussie riep hij: ‘Ik háát lezers.’ Ik riep terug: ‘Ik háát schrijvers.’ Goldman zei: ‘Ik háát het boek.’

Voor Nachtangst was vervolgens de vraag: hoe schrijf je iets persoonlijks in een fictionele setting? Gecombineerd met een thrillerachtig idee: de angst moet voelbaar zijn anders klopt het niet. Als je over angst schrijft en het is niet spannend haakt de lezer af. In mijn roman komt het onderwerp, het overwinnen van angst, in verschillende situaties terug. Voor dit boek heb ik geput uit een interview met John Reid over de rechterlijke macht, dat ik met hem gehouden voor de VARA-gids. Een rechter moet geen angst kennen, hij onderscheidt goed en kwaad, zoals de vader van Peter Jacob Weber. Toch had ik dit boek niet kunnen schrijven als ik misbruik zelf niet had meegemaakt. Ik had verder twee voorbeelden over het schrijven over misbruik: hoe Griet Op de Beeck het heeft verwoord in Het beste wat we hebben (2017) en de meer literaire wijze waarop Manon Uphoff over dit thema heeft geschreven.

Heb je angst dat er meer ophef ontstaat over het misbruik dan over de kwaliteit van je roman?
– In de zin van, dat ik bang ben om in de kaartenbak te komen: bij het onderwerp kindermisbruik dan vragen we Ronald. Het risico bestaat, maar ik ben geen deskundige.

In het begin geeft Peter Jacob Weber aan dat hij zich soms vertikt, nou ben ik een slechte speller, maar ik zag dat niet terug in zijn mails, behalve op het moment dat hij dat schrijft, waarom niet?
– In Giph (1993) ontstaat een zelfde grap wanneer de hoofdpersoon zijn erectie op de spatiebalk legt. Het woord spatiebalk staat zo afgedrukt: s p a t i e b a l k . Deze stijlfiguur noemen we carmen figuratem (=tekst die geschreven wordt in een (typografische) vorm die meestal aansluit bij de inhoud. Een tekst in de vorm van een kerstboom die over een kerstboom gaat.) Weber illustreert door twee nadrukkelijke tikfouten zijn angst, het manuscript staat oorspronkelijk in het Engels, we lezen de vertaling van de mails, ik speel daarmee in het boek als hij Nederlandse woorden in het Engels uitlegt aan Eva, zijn agente in Amerika, zoals ik al vertelde. In de zogenaamde Nederlandse ‘vertaling’ (die er niet is, de roman is door mij in het Nederlands geschreven) zijn de tikfouten stilzwijgend gecorrigeerd.

In je roman citeer je gedichten, ben je een enthousiaste poëzielezer?
– Ik lees veel poëzie, soms gericht, zoals voor Nachtangst, waarin de Koreaan Uhm T. een rol heeft en ik zocht naar Koreaanse liefdespoëzie. Ik houd van Aziatische dichtvormen zoals de haiku. Oratio pro poesia: de drive om poëzie te promoten is tanende. Politici citeren het niet meer, behalve die verschrikkelijke Baudet. Voor radio 1, werk ik mee aan een programma om het jaar in poëzie te vangen, of het dit jaar doorgaat is vanwege corona de vraag. Daarom probeer ik poëzie altijd een plek te geven in mijn werk, zoals het gedicht van Carlos Drummond de Andrade, genaamd ‘No meio do ca minho’ uit 1928, dat wonderwel paste bij de ‘steen’ van de hoofdpersoon.

Midden op de weg lag een steen
lag een steen midden op de weg
lag een steen
midden op de weg lag een steen.
Nooit zal ik die gebeurtenis vergeten
in het leven van mijn zo vermoeide netvliezen.
Nooit zal ik vergeten dat midden op de weg
lag een steen
lag een steen midden op de weg
midden op de weg lag een steen

Zelf heb ik ooit een poging gedaan om gedichten te schrijven; voor het boek Poëtisch Groningen (2004) dat door Kleine Uil is uitgegeven. Ook heb ik nog voor restaurant De Kromme Watergang in de gemeente Slijkplaat, acht haiku’s geschreven, voor elke gang een gedicht.

In Nachtangst is er sprake van een literaire tour met dichters de inspiratie heb ik geput uit Saint Amour, waar ik (2002 en 2017) aan meedeed en een keer mocht invallen na een conflict tussen auteurs. Natuurlijk heb ik mijn ervaring in Nachtangst sterk aangezet. Ook was ik jurylid (2003, winnaar Mang Jing) voor het Vlissingse filmfestival By the sea, over verfilmde boeken, waar ik heftige ruzies heb meegemaakt, van bedreiging tot bijna handgemeen.

Over taal, je hebt weer woorden toegevoegd, Wim Daniëls kan ze weer opnemen in Giphtaal.
– Jazeker, de woorden ‘warmbloedige foto’s’ had ik nodig voor de opbouw naar het moment dat Peter Jacob Weber zegt: ‘omdat je me foto’s van je kut gestuurd hebt.’ Een ander nieuw woord is: het ‘woordledige’, dat in begin en aan het eind staat (symbolisch). In de roman staan ook veel metaforen, waaronder ‘de drol die zich niet laat wegspoelen’, ik bedenk ze bewust, ook deze platte die in de roman een functie heeft.

Zo wilde ik de vader van Weber Latijn laten spreken maar mijn Latijn is wat te beperkt om het ironische ‘en dat noemt zich schrijver’ te vertalen. Ik heb via Twitter een oproep gedaan en honderden reacties gekregen. Uit tien voorstellen, heb ik gekozen voor die van Raphael Hunsucker een classicus die in Amsterdam en Nijmegen gestudeerd heeft en is gepromoveerd. Zo kan ik kritiek op het Latijn doorspelen.

Ook voor de namen heb je een database, in dat opzicht ben je een Hermansadept, al vallen de mussen niet altijd met een reden van het dak in jouw romans.
– Dat is een uitspraak die overigens oorspronkelijk niet van Hermans komt, maar uit de Bijbel (Matteüs 10:29). Bert Natter en ik hebben ooit De donkere kamer van Damocles (1958) gescand op het principe dat alles met een bedoeling gebeurt, maar ook Hermans hield zich er niet aan. Wel heb ik, net als Hermans op papier had, een database met namen, werktitels en losse stukken voor nieuwe romans, Twee lichamen, liefde is zo’n werktitel uit die map met scènes en titels, net als de namen Lilith (de eerste vrouw van Adam voor Eva; Lilith is van symbool voor verleidster van mannen tot feministe geworden) en Eva, twee personages uit Nachtangst die ik uit mijn database heb gehaald. Zo was aanvankelijk Lilith Eva en had Eva geen naam in mijn roman. Dat heb ik later veranderd en zo is Eva erbij gekomen. Een ander personage heet Veerle (familie en strijd), dat goed past bij haar rol. Marcel, het dode jongetje is geen verwijzing naar Proust, mijn ouders hebben een dood kind gehad dat de naam Mark had (in Wie waarlijk leeft, 2020). Ik heb hem in gedachten altijd Marcel genoemd en kon hem in dit boek een plekje geven. De villa Nachtschade is een verwijzing naar villa De Wingerd in Baarn, een verzamelplaats voor kunstenaars, die naam komt al meermaals in Giph voor.

In je roman staat een verwijzing naar filmmaker Theo van Gogh, waren jullie bevriend?
– Net voor de moord op Theo in 2004 schreef ik mee aan het scenario voor de film Bad die in 2005 in première zou gaan. De film, een roadmovie over een lesbisch stel, met rollen voor Katja Schuurman en Tara Elders, is er nooit gekomen. In januari 2005 zouden de opnames worden gemaakt, maar Theo is in november 2004 vermoord.

Is Nachtangst verfilmbaar?
– Nee, denk ik niet, misschien kan er een toneelstuk gemaakt worden, er is sprake van eenheid van plaats en tijd, maar veel mails spelen niet op die plaats. Er kan misschien wel een monoloog van worden gemaakt. In dat opzicht is het vergelijkbaar met Het diner van Herman Koch.

Nieuwe plannen?
– Twee projecten heb ik op stapel staan. Een roman over seksualiteit die gaat over twee stellen in Afrika, een Nederlands en een Frans stel. Het zijn medici, maar het ene stel werkt voor een hulporganisatie en het andere voor een groot concern. Die bijna tegengestelde achtergronden zorgen voor complicaties in de vriendschap, de drive en de driften. De roman heeft als werktitel African handshake, maar die wordt nog vervangen door een Nederlandse.

Ook ben ik nog niet klaar met de personages Weber, Ray en Goldman uit Nachtangst. Ik schrijf een vervolg met Weber, Seinfeldachtiger, drie vrijgezelle heren op leeftijd, literatuurkenners, die zich door New York begeven. In de tijd dat ik een tv-bedrijf had en werkte aan de serie De co-assistent (2007-2008, seizoen 1 en 2) kreeg ik geld terug van de fiscus en ben ik met mijn gezin naar New York geweest. Toen heb ik me voorgenomen ooit een roman in Brooklyn of Queens te laten afspelen en niet in Manhattan.

Johan Hooge

Ronald Giphart is vanavond (donderdagavond 11 november) te gast bij het tv-programma M op NPO 1 van 19:00 tot 20:00 uur.