Boottocht als cultuurkritiek

De roman Op het water, voor het eerst verschenen in 1888, staat bol van rake en vermakelijke observaties over de mensheid. Hester Tollenaar heeft naast de zeer prettige vertaling ook het nawoord verzorgd. De hoofdpersoon in het dagboekachtige verhaal vaart langs de zuidkust van Frankrijk. Op de dag van vertrek, het is dan 6 april, wordt de ik-persoon door zijn scheepsbaas gewekt om aan boord te gaan. De wind is aflandig en dat is gunstig. ‘De Bel-Ami was klaar voor vertrek.’ Dat hij zijn boot ‘goede vriend’ genoemd heeft, is veelzeggend. Hij heeft het niet zo op mensen, behalve dan zijn twee matrozen. Hij gaat eenzaam door het leven en net zoals de boot langs de kust scheert, zo staat hij enigszins afzijdig van de maatschappij.

Op 7 april doet hij Cannes aan en daar beginnen zijn misantropische gedachtes op te spelen. In deze stad struikel je over de titels: ‘Naar Cannes komt men uit liefde voor keizerlijke en koninklijke hoogheden’. Iedereen wil gezien worden en dan graag in het bijzijn van een hoge pief. In Parijs gaat het er net zo aan toe, bedenkt de verteller, ook daar wil men indruk maken in de salons in het bijzijn van mensen die iets bereikt hebben of dat op z’n minst pretenderen. Schrijvers, muzikanten en schilders, iedereen pronkt graag met andermans veren. En dan, wat doen al die mensen bij elkaar en met elkaar? Praten, praten en nog eens praten.

Mensen, doorsnee, rijke, bekende, gewaardeerde, gerespecteerd, geachte, zelfgenoegzame mensen, weten niets en begrijpen niets, en praten met bedroevende trots over intelligentie.

Het is vermakelijk om te lezen dat de observaties en gedachtes die zijn scherpe pen aan het licht brengt nog steeds actueel zijn. De beschrijvingen van de mensen, de villa’s en de straten geven een mooi tijdsbeeld van de belle époque, maar de thema’s die hij aansnijdt zijn universeel. Hij steekt niet onder stoelen of banken wat hij van zijn medemens vindt. Een enorme spiegel houdt De Maupassant de lezer voor, de glimlach die de beschrijvingen oproepen is daarom soms wat wrang: heeft hij het ook niet over mij, of alleen over ‘die ander’?

De schipper geniet van de natuur, van de zee, van de grillige kust van bijvoorbeeld Cap Roux en Dramont. ‘De streling van het water over het zand langs de kust of langs het graniet van de rotsen ontroert en vertedert me (…).’ Soms haalt hij een herinnering op aan een plek waar hij al eerder is geweest.

Zijn eenzaamheid speelt hem parten, bijvoorbeeld op het moment dat hij een verliefd stelletje ziet. Hij voelt de wanhoop van het alleen zijn, maar wijt dat gevoel van zwakte dan al snel aan de maan en vermoedt dat hij zelfs een maansteek heeft opgelopen, die ‘duizend keer gevaarlijker is dan een zonnesteek.’

Wat maakt haar toch zo verleidelijk, die maan, dat oude, verscheiden hemellichaam dat zich met haar gele gelaat en droevige gestorven licht voortbeweegt door de hemel en al diegenen met een rusteloze geest als de onze zo in verwarring brengt?

De woorden zijn weloverwogen gekozen, de stijl volgt dan weer de mijmeringen van de ik-persoon dan weer de gevatte overdenkingen en observaties. Je kunt eruit blijven citeren. De mens wordt van alle kanten onder de loep genomen en tegelijkertijd voel je de zwakte en de gevoeligheid van de schipper die zijn best doet zijn eigen koers te blijven volgen en zich niet te laten afleiden door de vooroordelen, hypocrisie en kortzichtigheid die constant op de loer liggen. Zaken die niet alleen toen speelden.

Arjen van Meijgaard

Guy de Maupassant – Op het water. Vertaald door Hester Tollenaar. Vleugels, Bleiswijk. 136 blz. € 23,95.