Poëzie waarin de drumbeat overheerst

De verhouding tussen poëzie en muziek is al vier eeuwen behoorlijk ongemakkelijk. Was in de Middeleeuwen lyriek nog letterlijk ‘dat wat gezongen wordt’, in het eerste kwart van de zeventiende eeuw begonnen de twee kunstvormen ineens ernstig uit elkaar te lopen. Een van de eerste slachtoffers van die scheiding was de Amsterdamse uitgever Vander Plasse. Die had na de dood van G.A. Bredero (op afstand de populairste dichter van zijn tijd) met enige moeite de rechten van al diens poëzie verworven en uitgebracht in een luxe en dus dure uitgave, getiteld Boertigh, Amoreus, en Aedachtigh Groot Lied-Boeck. Het bleek geen gelukkige zet. De gegoede burgerij had zich blijkbaar inmiddels van liedjes als kunstvorm afgewend en besteedde zijn geld liever aan de sonnetten van Hooft of aan mooi vormgegeven emblematabundels. Liederen, zo oordeelde men, waren meer iets voor het gewone volk, iets wat op straat gezongen en gefloten werd. Maar dat gewone volk kon die dure bundel van Vander Plasse natuurlijk niet betalen, waardoor de uitgever met het grootste deel van zijn voorraad bleef zitten.

Sindsdien is het eigenlijk nooit meer helemaal goed gekomen tussen de liedkunst en de poëzie. Want hoewel veel leraren Nederlands inmiddels wat rekkelijker zijn geworden, kom je bij de meeste er nog niet echt mee weg, als je de teksten van je favoriete rapper of singer-songwriter op je literatuurlijst wilt zetten. En eerlijk is eerlijk, er is toch vaak echt ook sprake van een behoorlijk niveauverschil. Toch zijn er dichters/performers die in hun oeuvre de twee kunstvormen weer knap weten te verenigen. Denk aan Serge van Duijnhoven, denk aan Spinvis.

De veel te lange sluiting van theaters en concertzalen, soms gekoppeld aan een noodgedwongen persoonlijke quarantaine, heeft veel artiesten gedwongen om het eens over een andere boeg te gooien. En die gingen niet allemaal hamburgers bakken of GGD-teststraten bemannen.

Zo verscheen in de zomer van 2021 de dichtbundel Hoe zijn we hier gekomen? van Eva van Manen. Zij is van oorsprong zangeres, songwriter en producer en als zodanig genomineerd voor de Annie M.G. Schmidtprijs 2021 voor haar lied ‘Omdat we verdergaan’. Maar nu dus ook dichter, want dichter ben je pas als je een echte papieren bundel op je naam hebt.

In Hoe zijn we hier gekomen? verloochent Van Manen haar achtergrond niet. De gedichten hebben allemaal als titel ‘drumbeat’, gevolgd door een nummer. Sommige hebben daarnaast nog een extra titel. Net als in haar liedjes koppelt Van Manen in haar gedichten het persoonlijke aan de politieke en maatschappelijke werkelijkheid.

drumbeat 15

het is winter en Sharif en zijn vrienden roken hasj
geven hoestdrank door vanwege de kou die ’s nachts optrekt

Tunis Egypte herfst 2011 na de revolutie
men wacht in de woestijn en in de steden

taxi’s met ledstrips en tijgerbont op dashboards
geen verkeerslichten of banen

duizenden auto’s dansen soepeltjes langs elkaar
chaos met eigen logica

in het Al-Azhar Park op de heuvel in Caïro
stap ik het openbare toiletgebouw binnen
twee vrouwen praten luid boven het blazen van de handdroger
hun lach weerkaatst op marmer
lenen elkaars haarborstel
blow-out mokka lokken in model gebracht
waarna ze een nikab behendig over hun hoofd zwieren
en weer naar buiten stappen

in Nederland ging het over kopvoddentaks
ik voel schaamte als zinloze sensatie

ik vroeg me af hoe het is om als kind op straat de hand van je
moeder vast te houden
met een handschoen ertussen als tussenhuid

ik denk aan dat blinde vlekken de tussenhuid vormen
tussen mijn ego en de wereld

terwijl men wacht in de woestijn en in de steden

Ook andere gedichten raken aan een soort van actualiteit. In ‘drumbeat 16’ noemt een vijftigjarige regisseur de dan zestienjarige ik-figuur ‘Lolita’ en praat over gevoelens tussen regisseurs en actrices, waarna ze hem pas veertien jaar later durft te blokken op Facebook. Het is een gedicht dat op school een kansrijk uitgangspunt vormt voor een gesprek over masculien gedrag en respect.

Omdat boven alle gedichten ‘drumbeat’ staat, betrap je jezelf er als lezer op, dat je ook een zekere beat hoort die je voortstuwt, opjaagt bijna. Omdat de gedichten vaak eerder verhalend dan echt lyrisch zijn, vormt dat ritme in het hoofd van de lezer ook een bijna noodzakelijke ondersteuning. Zeker bij de langere gedichten, zoals het twaalf bladzijden lange ‘drumbeat 47 pistache stad’ dat fragmentarisch vertelt over de Egyptische revolutie van 2011 en het povere resultaat ervan vijf jaar later.

Maar gelukkig zijn er ook meer ‘literaire’ gedichten (voor een liefhebber zoals ik):

drumbeat 54

ik durf het gras niet over
je zegt ‘niemand, er is niemand’
hoe weet je dat zo zeker?
ik wil liever leren leven met geesten
dan hen af te zweren

ik sta onder het afdak
ik kan hen bijna voelen
ze kunnen mij zo pakken
jij zegt dat ik niet bang moet zijn

‘Bang? Waarom zou ik bang zijn?’ dacht ik Oma Ottilie na. Zij is een van de oude mensen in Couperus’ Van oude mensen de dingen die voorbij gaan. ‘Niemand, er is niemand’ is een haast letterlijk citaat van de al even oude heer Takma, als hij Ottilie gerust wil stellen. De geest van haar gestorven echtgenoot is er niet, al weet Ottilie wel beter. ‘Drumbeat 54’ grijpt bijna letterlijk terug op een van de meest tedere en kwetsbare dialogen uit de Nederlandse literatuur. Alleen al daarom is dit gedicht grootste poëzie. Er zit ondanks de titel dan ook geen voortstuwende beat achter. Het gedicht straalt rust uit en maakt zich los uit de op performance gerichte teksten uit Hoe zijn we hier gekomen? De meeste zijn gedichten waar Van Manen de boer mee op wil.

Door de hele bundel speelt als centraal thema een coronaquarantaine. De soms fragmentarisch beschreven gebeurtenissen in de gedichten komen als korte en langere herinneringen het hoofd van de ik-figuur binnen, die een flinke tijd aan bed gekluisterd is vanwege een tamelijk ernstige covid-besmetting. De (letterlijk!) koortsachtige drumbeat heeft zo in dat grotere geheel ook een ander functie: hij geeft het ritme weer van het kloppende hoofd van de zieke ik-figuur. In het laatste gedicht, ‘drumbeat 70’, zoekt de ik-figuur na een maandenlange afwezigheid opnieuw de ruimte die ze voorheen in kon nemen. Dat gaat nog niet van een leien dakje, zo blijkt. Anderen azen op de vrijgekomen plekken. Maar de ik-figuur herpakt zich met mooie regels als ‘kaats wat niet van jou is / terug de ruimte in / mijn lijf mijn zendtijd’ en in de opbeurende slotregels:

wanneer je twijfelt over hoeveel
ruimte jij inneemt
doe dat niet

lief mens
verschijn

Hoe zijn we hier gekomen? is een poëziedebuut dat met zijn overheersende drumbeat op alle bladzijden schreeuwt om een zaal met publiek. Maar het is ook een debuut dat desondanks uitstekend leesbaar is.

Jan de Jong

Eva van Manen – Hoe zijn we hier gekomen? Hollands Diep, Amsterdam. 80 blz. € 19,99

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2022-2