Zwavelzuur bijt nog steeds

Twintig jaar nadat bij De Mandarijnenpers, toen te Groningen, de eerste druk verscheen van Willem Frederik Hermans’ verzamelde Mandarijnen op zwavelzuur, is eveneens bij de Mandarijnenpers, nu te Parijs, behalve een vijfde druk een supplement verschenen: nóg eens honderd bladzijden bijtend gif. 

Hermans schrijft in zijn inleiding: “t Is niet omdat ik “altijd gelijk heb” dat ik dit supplement op Mandarijnen op zwavelzuur heb samengesteld. Evenmin is het uit trots op bewonderaars die misschien denken dat het mij wel plezier zal doen als een standbeeld van Anton van Duinkerken wordt bevuild, of het monument voor Vondel wordt vernietigd.’ 

Foto’s van het in 1978 bekladde beeld van Van Duinkerken (‘een brontosaurus uit Vaticaanstad’, aldus Hermans in wat we maar het hoofddeel van Mandarijnen op zwavelzuur zullen noemen) en de van zijn sokkel getrokken Vondel illustreren de tekst, die na dit waarom-niet vervolgt met het waarom-wel: “t Is om een twintigjarig jubileum van het mandarijnenboek te gedenken, niet om victorie te kraaien, dat ik de herdruk (…) vergezeld doe gaan van een soort vervolgdeel, met enkele aanvullende gegevens over oude kwesties en een verzameling stukken over nieuwe literaire schandalen, die na 1963 aan de orde zijn gekomen. Volledig is deze collectie geenszins.’ 

Met vijftig bladzijden krijgt de affaire-Weinreb veruit de meeste aandacht. Fryderyck Weinreb zou een door Hermans bedachte romanfiguur kunnen zijn: één van de typisch Hermansiaanse misleiders en bedriegers die voornamelijk in het schemerduister opereren. Maar Weinreb bestaat – niets is fantastischer dan de werkelijkheid. 

In de oorlog spiegelde Weinreb, zelf een jood, rijke joden een ontsnappingsmogelijkheid voor. Tegen betaling konden zij zich op zijn lijst laten plaatsen, maar Weinreb vertelde er niet bij dat hij samenwerkte met de Duitse politie en dat de kans op ontsnapping nihil was. In 1969 publiceerde Weinreb zijn gedenkschriften in drie kloeke, door Aad Nuis en Renate Rubinstein geredigeerde boekdelen onder de titel Collaboratie en Verzet. Hierin deed de intussen naar Zwitserland uitgeweken Weinreb het voorkomen alsof hij de bedrogene was, alsof hij in werkelijkheid een heldenrol had gespeeld. Hij beschuldigde er de volstrekt onbekende mevrouw Bep Turksma van hem bij de Duitsers te hebben verraden. 

Als een terriër heeft Willem Frederik Hermans zich vanaf het begin vastgebeten in deze zaak. In essaybundels als Het sadistisch universum 2 en Houten leeuwen en leeuwen van goud zijn de stukken terug te vinden waarin hij optreedt als pleitbezorger van mevrouw Turksma. 

Een officieel regeringsonderzoek gaf Hermans in 1976 gelijk, maar Nuis en Rubinstein volhardden in hun mening dat het Weinreb was die onrecht was aangedaan. Zij bleven Hermans en mevrouw Turksma beschimpen. Nuis publiceerde in ’79 het 94 bladzijden tellende boekje Het monster in de huiskamer waarmee hij het 1700 pagina’s dikke Weinreb-rapport meende te kunnen weerleggen. Acht weken lang fulmineerde Hermans in zijn rubriek in Nieuwsnet (weekblad dat inmiddels werd opgeheven) tegen Nuis en Rubinstein. Laatstgenoemde had in 1970 in Groningen, tijdens een forumdiscussie, gezegd verklaringen van mevrouw Turksma gelezen te hebben, wat, stelde Hermans, onmogelijk waar kon zijn omdat die verklaringen niet bestonden. 

Een tweede Weinreb-rapport, dat officieel heet ‘Aanvulling op het Weinrebrapport naar aanleiding van vragen van de Commissie voor de Verzoekschriften van de Tweede Kamer der Staten-Generaal door mr. D. Giltay Veth en A. J. van. der Leeuw’, bevestigde in 1981 Hermans’ gelijk. 

Dat Nuis en Rubinstein nog steeds niet de moeite hebben genomen om zich jegens mevrouw Turksma te verontschuldigen, kan Hermans eigenlijk niet meer verbazen. ‘Zo’n Nuis zou al lang een ander baantje hebben moeten zoeken, maar nee,’ verzuchtte hij in mei 1980 in de NRC. Renate Rubinstein ried hij aan om, ‘al dan niet in compagnonschap met Aad Nuis, een sigarenwinkeltje (te) beginnen in de buurt van Winterswijk of zo, liefst aan de overkant van de Duitse grens.’ Het is er niet van gekomen, of het moet een sigarenwinkeltje zijn dat niet of nauwelijks adverteert. 

In Mandarijnen op zwavelzuur, supplement is de hele affaire nog eens na te lezen aan de hand van de originele stukken uit Nieuwsnet, NRC Handelsblad, brieven, en citaten uit het tweede Weinrebrapport. ‘Het succes van Mandarijnen op zwavelzuur verbaast mijzelf het meest,’ merkt Hermans op in zijn inleiding. Het geheim van dat succes zal wel zijn gelegen in het leedvermaak dat ‘de auteur keer op keer weet op te wekken: hij is daar waarlijk een meester in. Het is daarom nog altijd een feest om de aanvallen in het hoofddeel te lezen, ook al zijn het aanvallen op mensen die haast niemand meer kent. Misschien een lot dat ook Nuis en Rubinstein beschoren is. Ze zullen in elk geval voortleven in het verzameld werk van Hermans.

Overigens beleeft Hermans niet veel plezier aan het succes van zijn ooit als veertiendaags tijdschrift gestarte Mandarijnen. Weliswaar is er voortdurend vraag naar het boek, veel ten goede heeft het niet uitgericht, klaagt hij. ‘Ik vind het, achteraf, een ontmoedigend en verdrietig boek. (Toegegeven, al mijn boeken zijn eigenlijk in hoofdzaak verdrietig.) […] Niemand betert, door mij aangemoedigd, zijn leven’, zegt de schrijver, die er de treurigmakende voorspelling aan toevoegt dat ‘ook over Weinreb, eens voorgedragen voor de Grote Prozaprijs van de Gemeente Amsterdam, nog honderd jaar en langer leugens (zullen) worden verteld.’ 

Zoveel proza aan een eigenlijk zo nietige figuur als Weinreb gewijd? Maar het gaat al lang niet meer over Weinreb. Het gaat over Nederland waar een gigantische lastercampagne mogelijk bleek te zijn. Het gaat over de bedriegers die Weinreb en elkaar de hand boven het hoofd houden, grote rollen spelen in de Nederlandse publiciteitsorganen, en die al sinds 1969 een aan de Duitse moordpartij ontsnapte vrouw die niemand iets misdaan heeft, belasteren en beledigen. 

De mandarijnen die anno 1983 op zwavelzuur worden gezet, zijn, in de woorden van Willem Frederik Hermans: ‘kleine hoetelaars, malloten, samenzweerders, boerenbedriegers en imbecielen. Hun functie voor de Nederlandse literatuur: ze leveren alles bij elkaar, dankzij Hermans’ niet aflatende ijver om hun domheid, luiheid, leugenachtigheid etc. aan te tonen, menig uurtje verkneukelen op. 

Het zou voor Hermans misschien spijtig zijn, maar voor zijn lezers een zegen als de door hem ontmaskerde mandarijnen blijven bij hun weigering om hun leven te beteren. Hopelijk duurt het geen twintig jaar voordat er een tweede supplement verschijnt.

Frank van Dijl

Willem Frederik Hermans – Mandarijnen op zwavelzuur en Mandarijnen op zwavelzuur, supplement. Thomas Rap. Nu samen vormend deel 16 van Volledige werken.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk van 20 augustus 1983.

Willem Frederik Hermans (1921-1995).