‘Wanneer een unieke gigant aan het woord is, past het de dwergen te zwijgen’

Een tijdje geleden verscheen er een brievenbundel van Rainer Maria Rilke met de ietwat verwarrende naam Verzamelde brieven. Er zijn weliswaar brieven van Rilke verzameld, maar lang niet allemaal. Volgens Jean Pierre Rawie zijn het wel de belangrijkste. Gelukkig maar.

Rawie schreef voor de bundel een zeer verhelderend voorwoord waarin hij de context van de brieven goed uiteenzet en niet de aandacht op zichzelf vestigt, wat schrijvers van voorwoorden – zoals die van Reves Zeer Fijne Boy – nog weleens willen doen. Mensen die niet zoveel van Rilke gelezen hebben of niet veel van diens leven weten, doen er goed aan dit even te lezen.

De brieven werden tussen 1985 en 1993 vertaald door Theodoor Duquesnoy, A.J. Cuppen en Clásica Clasine Heering-Moorman . Er is trouwens geen sprake van een briefwisseling. We lezen alleen de brieven van Rilke. Gek is dat niet. Bij Reve is dat ook zo. De uitzondering hierop zijn de brieven van ‘Benvenuta’, de concertpianiste Magda von Hattingberg. Volgens Rawie schreef zij brieven die ‘op ons zo mogelijk nog geëxalteerder overkomen dan de zijne’, van Rilke dus. Je moet er inderdaad wel van houden. Volgens Rawie treffen we in de briefwisseling ‘moeilijk verteerbare passages […] aan, die typisch zijn voor de periode waarin ze geschreven werden, toen men aan de kleinste zielenroerselen een belang hechtte dat ons nogal aanstellerig voorkomt.’ Het is net als bij Rhijnvis Feith (al is dat misschien nog wel extremer) wat te veel van het goede om massa’s brieven achter elkaar te lezen. Op een gegeven moment ben je verzadigd.

Interessant zijn de brieven van Rilke aan ‘een jonge dichter’, de tegenwoordig vergeten Franz Kappus, die eigenlijk maar iets jonger dan Rilke was. Dat zou je niet zeggen als je de brieven leest. ‘U bent nog zo jong, in het leven nog zo onervaren, dat ik u, mijn beste, zo goed ik kan zou willen vragen geduld te hebben met alles wat in uw hart nog niet tot een oplossing is gekomen en te proberen de vragen zelf lief te hebben als voor u niet toegankelijke kamers en als boeken die in een volkomen onbekende taal zijn geschreven.’

Zo’n 21 jaar na het eindigen van de briefwisseling en 26 jaar na het verzenden van de eerste brief blikt Kappus terug op (de briefwisseling met) Rilke. Hij stuurde zijn verzen op naar Rilke in de hoop op goede raad. Niet alleen antwoordde Rilke elke keer heel laat op de brieven, ook is zijn raad niet al te best. ‘Ik kan niet op het karakter van uw verzen ingaan, want daarvoor is ieder kritisch oogmerk mij te vreemd.’ Vergeefse moeite om de verzen op te sturen dus. Rilke heeft echter elke ontvangen brief – volgens Rawie – beantwoord, al zijn de antwoorden soms nietszeggend of erg laat. Voor de ontvanger is dat vervelend, maar voor de lezer niet. ‘Met niets kom je een kunstwerk zo weinig nader als met kritische woorden: dat leidt altijd tot meer of minder gelukkige misverstanden.’ Zwierig proza is altijd verraderlijk, want hier staat eigenlijk niks.

Vervolgens komt er tóch kritiek. De gedichten hebben niets eigens. Rilke vraagt de jonge dichter of hij schrijven móét, of het innerlijke noodzaak is. Daarna doet Rilke uit de doeken hoe je gedichten moet schrijven. En als je je aan die methode houdt, heb je geen critici meer nodig. De blik moet naar binnen en eenzaamheid is heel belangrijk, herhaalt Rilke vaak. Je moet je Weltinnenraum opzoeken. Met een blik, vrij van concepten, projecties en perceptie, maar ook van herinneringen, naar de wereld kijken, als zag je die voor het eerst. En dan maar dichten.

Rilke was volgens vertaler Theodoor Duquesnoy ‘voor velen een toevlucht in tijden van persoonlijke tegenspoed. Tal van psychisch ontspoorde of met zichzelf in conflict geraakte mensen wijst hij de juiste weg in het levenslabyrinth.’ Rilke hield er een tamelijk positieve existentiële filosofie op na. ‘Wij zijn […] geen gevangenen. Om ons heen zijn geen vallen en strikken geplaatst, en niets zou ons hoeven beangstigen of kwellen.’ Ook wijst Rilke op de evolutie en hoe die de mens voor het leven klaargestoomd heeft. ‘Wij zijn in het leven gezet, als het element waarin wij het beste passen, en wij zijn bovendien door een aanpassing van duizenden jaren zo sterk op dit leven gaan lijken dat wij, als we ons rustig houden, door een gelukkige mimicry nauwelijks te onderscheiden zijn van alles wat ons omgeeft. Wij hebben geen reden tot argwaan jegens onze wereld, want zij is niet tegen ons.’ Ik kan me goed voorstellen dat mensen hiervan opkikkeren, inderdaad.

Met sommige adviezen kun je niks, maar er zitten ook parels tussen: ‘Misschien zijn alle draken uit ons leven wel prinsessen die er alleen maar op wachten ons eens mooi en moedig te zien.’

Rainer Maria Rilke – Verzamelde brieven. Vertaald door Theodoor Duquesnoy, A.J. Cuppen en Clasine Heering-Moorman. Uitgeverij Balans, Amsterdam. 368 p. € 29,95