De wolf van Nederland

(Gelezen door de Tijger van Zandvoort)

Ik houd van goed gereedschap, waartoe ik ook de wasknijper reken, een uitermate vernuftig dingetje, dat zelfs bij seksspelletjes tot zijn recht schijnt te kunnen komen, wat in veel mindere mate geldt voor de nijptang, de hamer of de decoupeerzaag.

Ik staar naar de spanner van mijn achterstag vervaardigd van Engels brons, zestig jaar oud inmiddels, maar still going strong. Ik houd van spanners, en van bronzen spanners in het bijzonder, heb er zeven hier aan boord, vier voor het onderwant, twee voor het topwant, maar de mooiste is toch die van mijn bakstag, waarschijnlijk omdat hij de grootste en zwaarste is. De kracht die je er op een gevlochten rvs-stag mee kan uitoefenen is enorm, hoe moet ik het zeggen: de man die de schroefdraad heeft uitgevonden was geen domme jongen.

Maar laat ik anders beginnen.
        Ik houd van goede boeken, net als van goed gereedschap, boeken waar wat in staat, waarbij de schrijver je over tijd en ruimte heen een hand reikt, of vermanend zijn wijsvinger naar je opsteekt, of misschien zelfs weleens bestraffend zijn middelvinger. Goede boeken zijn boeken waarmee je door middel van de stijl en de inhoud een wereld betreedt die je herkent als waarachtig, hoe triest ze vaak ook aflopen, die boeken, want goede boeken smijten je het ware leven recht in het gelaat en dat is uiteindelijk de enige functie van echte literatuur.

Hierbij moet ik wel bekennen dat ik niet veel meer lees, veel minder dan vroeger ten minste, want de meeste boeken, zelfs de goede, vormen vaak een reprise van wat vooraf ging, vertonen een film die ik in een andere vorm en met andere beelden al eerder heb gezien en wat dan ontbreekt is wel het allerbelangrijkste waaraan een goed boek moet voldoen en dat is authenticiteit.

Zo mijmerend zit ik in de jachthaven van Tholen in de kuip van de Argos, the good ship, een Koopmans van 32 voet en blader kris kras door het goede boek dat ik zojuist heb uitgelezen. Het betreft De wolf van Nederland en is van de hand van Max Pam, columnist, schrijver, schaker en programmamaker, zoals het achterplat vermeldt. Het boek bevat een selectie van stukken die Pam in de afgelopen twintig jaar in diverse kranten en bladen heeft gepubliceerd. Columns, essays, langere beschouwingen, toespraken en lezingen, alsmede een aantal schaakanalyses en is op verzoek  van Pam samengesteld door zijn schaakvriend Dap Hartmann. Eerder, in 2004, heeft Hartmann de bloemlezing De armen van de inktvis bijeengebracht, een bundeling van Pams journalistieke oeuvre tot dan toe, ook al zo’n lijvige knoert.

De wolf van Nederland bevat een register van om en nabij duizend namen en is een vertoon van een zeldzame eruditie, intelligentie en humor. Je kunt Pam maar beter niet als vijand hebben, want dan wordt hij zelf de wolf uit de titel en ga je er aan. In een ‘woord vooraf’ schrijft hij: ‘De wolf is een roofdier, maar is binnen zijn eigen familie heel sociaal. Hij boezemt angst in en is tevens knuffelbaar voor wie weet hoe je met hem om moet gaan.’
        Men is gewaarschuwd.
        (Zelf zou ik ‘en is tevens knuffelbaar’ vervangen door ‘maar is tevens knuffelbaar’ maar wie ben ik om Max Pam te verbeteren, voordat je het weet ligt je strot open.)

Pam is een strijdvaardig man, die zijn pen hanteert als een ontleedmes. In de woorden van Dap Hartmann: ‘Het leidend motief bij Max is het blootleggen van hypocrisie, incompetentie, kwaadwillendheid, oneerlijkheid en onnozelheid.’, waaraan ik nog zou willen toevoegen: ijdelheid, machtswellust en arrogantie, kortom het hele spectrum van de menselijke rottigheid.
        Maar Hartmann ziet in zijn opsomming één belangrijk aspect over het hoofd en dat is dat Pam, indien nodig, ook een warme arm om iemands schouder kan leggen, hetgeen hij bijvoorbeeld doet bij (in alfabetische volgorde)
        Tabe Bas, zanger en schaker over wie Pam in een herdenkingsstuk vermeldt: ‘Als je van iemand kunt zeggen dat hij “een schat van een man” was dan was het wel van Tabe.’
        Martin Bril, met wie ik op gepaste afstand vriendschappelijk omging en wiens zerk ik bij het jaarlijks bezoek aan mijn ouders op Zorgvlied laatst nog met een scheut blikbier heb ontdaan van ontsierende vogelpoep. Bril is gesloopt door slokdarmkanker met metastase als katalysator, Pam is de noodlotsdans na een hersenbloeding miraculeus ontsprongen. Beide mannen zijn door hun fysieke pech nader tot elkaar gekomen en hebben tot het laatst hecht e-mailcontact onderhouden, wat mij ontroerde. Bril hoopte tegen beter weten in op mazzel, die uitbleef, maar die Pam gelukkig wel ten deel viel. Slechts een klein restletsel ontsiert zijn gang, maar zijn brein maakt overuren.
        J.H. Donner, die door het gehele boek heen op meer dan twintig pagina’s met humor en respect genoemd wordt en voor wie Pam samen met Tim Krabbé in 1987 het boek De Koning heeft samengesteld, een  vuistdikke hardcover bundeling van Donners schaakcolumns voor de Volkskrant en andere bladen.
        ‘De heren worden bedankt,’ was Donners nuchtere commentaar.
        A.D. de Groot, die in het register niet met zijn intialen wordt genoemd, zoals Jan Hein Donner wel, maar voluit Adriaan Dingeman heet, professor in de psychologie, wiens colleges ik destijds ook nog heb trachten te volgen. Tevergeefs overigens.
        Jan Pieter Guépin, volgens Pam een ‘warme persoonlijkheid’ en auteur van het blasfemische boek De drie bedriegers Mozes, Jezus en Mohammed, gebaseerd op een duizend jaar oud traktaat, getiteld Tribus impostoribus, dat niemand ooit in handen heeft gehad en door Guépin verheven werd tot een komische en erudiete roman. Dat Guépin zeer opvliegend kon zijn heb ik aan den lijve ondervonden in Mulliner’s wijnlokaal aan de Lijnbaansgracht te Amsterdam, bij de lancering van een nieuw nummer van het literaire kwartaalblad De Tweede Ronde, waarin Guépin een artikel had. Ik maakte een speelse opmerking, licht ironisch van toon, meer niet (ik weet de inhoud niet meer, maar het was onschuldig en grappig bedoeld) waarop zijn ogen zich opensperden en zijn pupillen met grote snelheid begonnen te oscilleren. En nog juist voordat hij een beroerte kreeg, wist ik hem met de nodige excuses tot bedaren te brengen. We hebben daarna nog een aantal vriendschappelijke brieven gewisseld. Hij had, evenals W.F. Hermans ooit, een Engelse sportwagen, merk Morgan (slechte vering, op een oneffen weg werken je nieren zich naar je nek).
        Henk Hofland, autodidact en ‘journalist van de eeuw’, een titel die Pam hem graag gunt. Nergens een zweem van jalousie de métier.
        Jesse Klaver komt in De wolf van Nederland niet als politicus maar als schaker lovend voor. In een (ik neem aan simultaan) partij tegen Magnus Carlsen verslaat hij de wereldkampioen, die na de 30ste zet opgaf. Bij de 25ste zet (Te8xe5+!!) luidt Pams commentaar: ‘Briljant gespeeld van Jesse! Dit torenoffer stelt wit voor onoverkomelijke problemen.’

Met Pams waardering voor Karel van het Reve kan ik het niet eens zijn. Jeroen Brouwers heeft dit luie en verwaten heerschap in het essay Uren bij het theelicht (‘de Elsschotkunde van Karel van het Reve’) gepubliceerd in Het vliegenboek (1991) volledig te kijk gezet, zeg maar weggezet. Ooit wist Ruslandkenner professor Karel van het Reve het in Tirade natuurlijk veel beter dan Ruslandkenner en eminent vertaler Charles B. Timmer, die hij met de guitige titel: ‘Die Timmer’ in een flutstukje op zijn nummer dacht te kunnen zetten. Het is nu bijna een halve eeuw geleden, maar ik weet nu nog dat ik bij lezing van die op geen enkele feitelijkheid gebaseerde riposte dacht: Wat ben jij eigenlijk een arrogante lul, Karel van het Reve! Sommige herinneringen verjaren niet. Zoals ook deze niet: bij de lancering van een der nummers van De Tweede Ronde was Karel van het Reve als een soort pasja aanwezig, door de meeste aanwezigen in Mulliner’s wijnlokaal als een literaire grootheid vereerd. Zijn bijdrage aan dat onderhavige nummer was een, ja, daar ga ik weer, flutverhaaltje over een keer dat hij in de stad overvallen werd door de schijterij en geen andere uitweg meer zag dan het in zijn broek te doen. Een als olijk gebracht avontuur dat hij al eerder elders had gepubliceerd. Waarom Peter Verstegen en Marco Fondse, oprichters en redacteuren van het blad dit hadden geaccepteerd is altijd onopgehelderd gebleven.

De meeste personen krijgen in het aan hen gewijde stuk een kort, maar essentieel portret (ik zou hier het woord flitsbiografie willen voorstellen), waarbij zich geleidelijk de contouren van Pams eigen karakter aftekenen: compromisloos analist, hetgeen hem bij zijn schaakcommentaren goed van pas komt, literair begiftigd journalist, altijd op jacht naar de voosheid der mensen.

De wolf van Nederland heb ik met evenveel plezier als ontzag gelezen. Dap Hartmann heeft al aangeboden in 2040 voor de laatste keer een keuze te maken uit de publicaties van Max Pam die nog zullen verschijnen. Jammer dat ik dat lijvige boek niet meer zal kunnen kopen, laat staan lezen.

Rest mij nog te vermelden dat ik enkele jaren gelden in café Scharrebier te Amsterdam tegen Max Pam remise heb gemaakt.

L.H. Wiener