Het woord n-woord bij Kees van Kooten en Adriaan van Dis

Ik heb veel geleerd dankzij Ik heb al een boek van Ton Anbeek en Jan Fontijn. Ik heb de tweede druk, uitgegeven door Wolters-Noordhoff uit 1987 (de eerste druk verscheen in 1975). Een van de eerste verhalen is ‘De binocle’ van Louis Couperus, een verhaal dat ik tot op de dag van vandaag intrigerend vind en dat ongetwijfeld is ingebracht door Fontijn, die in een ander boek van hem, Leven in extase extra betekenislagen toevoegde aan het verhaal. Ik ben nog geen twee zinnen onderweg en ik ben nu al op een zijweg beland. Terug naar de hoofdweg. In Ik heb al een boek komen twee verhalen voor die ik tegenwoordig nooit meer in een klas zou behandelen als ik nog in het voortgezet onderwijs les zou geven.

Aan mijn groep eerstejaars studenten legde ik deze week ook die vraag voor nadat we het verhaal ‘Neger’ van Kees van Kooten hadden gelezen. Het verhaal uit Treitertrends (1969) gaat over een witte man in een café die samen met een groepje vrienden een zwarte man treitert doordat ze om beurten tegen hem aan lopen. De strekking van het verhaal, als je de ironische laag meeneemt is duidelijk: wat een verschrikkelijke man is dit toch die zijn superioriteitsgevoel laat doorgaan als humor. De zwarte man die continu bier over zich heen heeft gekregen wordt kwaad en vertrekt.

Hij zei het niet, maar je zag het ‘m denken: omdat ik zwart ben hè, omdat ik zwart ben. Ik had het graag een allemaal willen uit willen praten maar daar was ie kennelijk te bescheten voor want hij rekent af en hij gaat druipnat de deur uit.
Weet je dat ik daar verschrikkelijk mee zit? Goed – ze hébben geen gevoel voor humor, dat weten we nou langzamerhand wel en dat mag je die mensen ook nooit kwalijk nemen. Maar naarmate er méér komen, wordt het ook in Holland steeds moeilijker. Want als je gewoon met ze probeert om te gaan, gewoon een geintje met ze maakt, wordt dat onmiddellijk als discriminatie uitgelegd.

In Literatuur en fictie (van Ilse Bolsscher, Joop Dirksen, Hanneke Houkes en Stefan van der Kist), een boek uit 2004 dat wij ook jarenlang voorschreven op de lerarenopleiding, wordt dit verhaal van Van Kooten nog steeds aangeraden onder het kopje ‘Ironie’:

Het probleem dat in Literatuur en fictie wordt aangekaart zit elders. Ik denk dat de intentie van Van Kooten inderdaad meer dan duidelijk is en de strekking van het verhaal evenzeer en toch vind ik het zeer ongemakkelijk om dit verhaal, zelfs op de lerarenopleiding, aan de orde te stellen.

Dat geldt ook voor het verhaal ‘Een bord met spaghetti’ van Van Dis. In dat verhaal denkt de hoofdpersoon Muller dat een zwarte man, als hij even weg is gegaan om bestek te halen, zijn bord spaghetti zit op te eten. ‘Er was een grote neger achter zijn bord gaan zitten.’ Je zit in het hoofd van Muller en volgt zijn redeneringen die moeten aangeven dat hij zelf heus niet zo racistisch is.

Dat die lui deden of ze hier thuis waren, vond hij tot daaraan toe, maar dat ze nu ook ongevraagd zijn bord leegaten, ging hem toch te ver. Altijd had hij tegenover klanten de verhalen van uit hun straatje stinkende Turken en zwartjoekels afgezwakt, altijd voorzichtig voor begrip gepleit, niet te veel natuurlijk, het bleven klanten. Hij begreep niet hoe hij ooit een goed woord over Surinamers had kunnen zeggen. Was dit eigenlijk wel een Surinamer, hij zag er zo duur gekleed uit … Vast en zeker allemaal gejat. De zwarte man veegde zijn lippen schoon met één van de extra servetjes die Muller naast zich op tafel had gelegd, ook probeerde hij wat rode spatjes op zijn overhemd weg te wrijven. Hij schraapte zijn keel en stond op. Muller wilde iets zeggen maar durfde niet omdat hij zittend een ongunstige positie innam. Aap, dacht Muller.

Het verhaal wordt nog steeds op heel veel scholen gebruikt omdat je zo mooi iets kunt vertellen over perspectief en personages. Ook de moraal komt natuurlijk aan de orde. Dit verhaal gebruikte ik zelf ook jarenlang bij de colleges proza-analyse in de tweedegraad. Ook hier is de strekking van het verhaal duidelijk, zeker als je het eind leest waarin een twist zit. Ook de schrijversintentie is ondubbelzinnig, helemaal als je weet dat Van Dis zich heeft ingezet voor de antiapartheidsstrijd in Zuid-Afrika. En toch heb ik ook dit verhaal uit mijn colleges gebannen. Dat had twee oorzaken.

Ik vond het opnieuw heel ongemakkelijk om dit verhaal te behandelen, vooral in een groep waarin ook iemand van kleur zat (in Friesland is dat nog wel een uitzondering). Ik ben ook weleens voorafgaan aan het college naar iemand toegegaan om te zeggen dat er een verhaal aan zat te komen waarin racistische elementen zaten, terwijl de strekking van het verhaal juist antiracistisch was. Het ongemak zat echter meer bij mij en dat komt omdat ik in de positie kwam waarin ik als witte man aan iemand van kleur ging uitleggen hoe discriminatie werkt of hoe racistische ideeën werken.

Daarnaast hoorde ik van een collega die het verhaal van Van Dis in een 4 havo-klas had voorgelezen, ook met de intentie om racisme en vooroordelen aan de kaak te stellen, waarna een zwarte jongen hevig overstuur het lokaal uitliep en later ook niet onder woorden kon brengen waarom hij overstuur was van het verhaal. Ik vermoed dat deze leerlingen geen boodschap hebben aan ironie, strekking of intentie, maar voor de zoveelste keer de racistische woorden horen binnen de muren van de school, waarin ze zich veilig zouden moeten voelen, in ieder geval door hun docenten een veilige omgeving aangeboden moeten krijgen. Een leraar die racistische woorden herhaalt, zelfs met de bedoeling om ze aan de kaak te stellen, biedt die omgeving niet.

Als er een iemand weet hoe die gevoeligheden werken, dan is dat Adriaan van Dis. Toen ik hem vorig jaar interviewde tijdens Nederland Leest en vroeg waarom hij in de herdruk van De wandelaar het n-woord had veranderd, was zijn antwoord simpel. De maatschappij was veranderd en de connotaties bij een woord ook. Het n-woord krijgt een andere betekenis in de context waarin we nu leven. ‘Dat heb ik veranderd, want daar wilde ik geen discussie over hebben,’ zei Van Dis. ‘Het boek gaat ergens anders over.’

Zonder heel woke te zijn, denk ik dat het een teken van vooruitgang is als we bepaalde verhalen in het vervolg achterwege laten op school. De context is veranderd.

Coen Peppelenbos

(foto via Flickr Commons)