Magie was doodnormaal

Hoewel de poëzie van Ten Berge in het verleden nog weleens als moeilijk werd versleten en de lezer best een beetje moeite mocht doen, tapt hij in Een kinderoog uit een ander vaatje. De gedichten zijn verhalend en toegankelijk en beschrijven alledaagse gebeurtenissen uit de jeugd van Xander Specht, al spelen ze zich in een bijzondere tijd af.

Een kinderoog. De vroege jeugd van Xander Specht (2022) bevat gedichten in de jij-vorm. Hierdoor ontstaat er een afstand tussen de vertellende instantie en Xander. Deze afstand moeten we letterlijk nemen. De dichter blikt door middel van het toespreken van zijn alter-ego terug op lang vervlogen tijden. In de bundel neemt Ten Berge ons mee naar de kinderjaren van Xander Specht, wiens foto ook op de voorkant staat. Het gaat om de periode 1944-1949. De bundel bestaat uit vijf afdelingen waarin elk gedicht als het ware een zeer kort verhaal is dat een beeld uit het verleden oproept.

Xander Specht kwamen we ook al tegen in Splendor (2016) – eveneens een prachtige bundel, ook bestaande uit vijf afdelingen – waarin Ten Berge een volstrekt ander register hanteert dan in Een kinderoog. In beide bundels verklaart Specht echter de liefde aan het lezen. In Splendor is Specht als een soort mystieke vogelgod aan het woord: ‘Mijn tongtip krult zich om een buit van ongetemde/ woorden die naar binnen waaien./ Ik hap ze op als vliegen’. In het veel minder mystieke Een kinderoog, dat gaat over aardse drama’s zoals oorlog, armoede en volwassenen die hun handen niet thuishouden, verwoordt Specht het zo: ‘Je dronk alles gretig in/ om niet te hoeven wezen/ waar je was en de grauwte/ even te vergeten.’

In de bundel wordt enerzijds de ellende geregistreerd, bijvoorbeeld in het gedicht ‘Moeder met een hoofddoek’, waarin de moeder op zoek gaat naar eten, maar ‘dicht bij huis door een gelaarsde mof/ van fiets en voedselschat beroofd’ wordt. De familie gaat hongerig slapen: ‘Wij likten lege borden af/ en gingen vroeg naar bed.’ Daartegenover staat de kinderlijke blik, die registreert dat een Canadees chocola uitdeelt, een Duitser een fluit van wilgenhout snijdt, de zwemlessen verschrikkelijk zijn en oma vieze natte ‘smakkerds’ geeft. Maar de hang naar iets groters is er wel al:

De toverkunst begreep je –
magie was doodnormaal,
het gewone ongewenst, want te banaal.

Het lezen moet een lacune vullen die is ontstaan door het afzweren van het geloof. Dat afzweren gaat echter geleidelijk, al doet Xander er niet heel lang over.

Het was drie uur en Goede Vrijdag,
je hield je groot, ging toch even
naar de schuur en huilde ongezien.
Christus was weer dood, over het kruisbeeld
in de kamer hing een paarse doek.

Aan het eind van de bundel klinkt het voornemen om te breken met het geloof en vooral met de vertegenwoordigers ervan:

Je wilde heiden worden
Ook al was je goedgelovig
en trapte je nog overal in.
[…]

Toch maar weg met het devoot gebroed
dat jou beschutten zou; dat je telkens
onbetamelijk betastte en dan dreigde met
verdoemenis als je ‘ons geheim’ verklapte.
Wat je zeker wou: een ware bende, heidens,
korte metten met gehuichel en ellende.

Af en toe duikt de stem van de dichter als oudere man op, maar de kinderherinneringen zijn volstrekt geloofwaardig en soms ook aandoenlijk. Een kinderoog is dan ook een prachtig portret van een jeugd in een roerige tijd.

Æde de Jong

H.C. ten Berge – Een kinderoog. Koppernik, Amsterdam. 104 blz. € 21,50.