Een uitgebalanceerde leegte

Het is een heel aardige reeks: ‘De maanden’ van Das Mag. Van september vorig jaar tot komende augustus verschijnt er iedere maand een boekje met een licht filosofische inslag van telkens een andere schrijver. Onder andere Manon Uphoff, Rob van Essen en Saskia de Coster gingen Arjen van Veelen voor, die deze maande tekende voor Mei. Dat zou voor een schrijver wellicht een uitgelezen gelegenheid zijn om wat diepzinnige bespiegelingen over het gelijknamige gedicht van Herman Gorter uit 1889 aan het papier toe te vertrouwen, maar dat gras had Ellen Deckwitz al in April ietwat geforceerd voor zijn voeten weggemaaid. In Deckwitz’ redenering gaat de Mei van Gorter namelijk vooral over April, het meisje dat in de eerste bladzijden al dood wordt afgevoerd. April confronteert Mei, die dan net op het strand aankomt, meteen met haar tijdelijkheid, aldus Deckwitz, en is daarmee bepalend voor alles wat Mei in de volgende vierduizend verzen overkomt. Een creatieve gedachte, waar ik evengoed van zou balen als mij de maand mei was toegewezen.

Zo niet Arjen van Veelen. Al filosoferend over kajaks, kano’s, ballonnen en zeppelins voert de schrijver zijn lezers naar diepere gedachten over rust en evenwicht in het leven, waarbij vooral het ‘dobberen’, als de meest passieve vorm van aanwezigheid op aarde, ons aller doel zou moeten zijn. Behalve dan dat woorden als ‘doel’ en ‘moeten’ helemaal niet in deze filosofie passen. Dat is namelijk precies het probleem met de meeste kajakliteratuur. Ja die bestaat, en handelt meestal over prestatiedrang, jachtige avonturen en gebroken records.

Het is daarentegen de poëzie, en meer bepaald het canongedicht ‘Melopee’ van Paul van Ostaijen, waarin Van Veelen zijn ultieme ambitie herkent. Dat gedicht, u kent het wellicht, gaat als volgt:

Melopee

Voor Gaston Burssens

Onder de maan schuift de lange rivier
Over de lange rivier schuift moede de maan
Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee

Langs het hoogriet
langs de laagwei
schuift de kano naar zee
schuift met de schuivende maan de kano naar zee
Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man
Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee

Deze woorden van Van Ostaijen inspireren de schrijver om het gedicht na te gaan leven. Hij huurt een ark in een sprang langs de Waal bij Nijmegen en daar gaat hij zodra het donker wordt in zijn kajak te water. Maar de sprang loopt dood, zoals sprangen vaker doen. Uiteindelijk waagt hij zich dan toch maar op de echte Waal.

Nu tilde ik de kajak het water in en wurmde mijn benen onder het dek. Ik peddelde vlak langs de oever, stroomopwaarts – maar er was helemaal geen stroom. Soms hield ik even stil, om de golven van containerschepen af te wachten, maar ze wiegden me hooguit wat. Steeds durfde ik een stukje verder, weg van de zee, naar de bergen, en toen ik omkeek zag ik zowaar de maan, wit tegen de blauwe hemel.

De stilte, de leegte zijn bereikt. We zijn in het boek dan al talloze goddelijke vormen van leegte gepasseerd. De lucht die de opblaaskajak drijvend houdt, de kunstenaar die gewone ballonnen opblies en lucratief aan de man bracht als ‘Artist’s breath’. Maar ook, heel prozaïsch, het huis waarin de schrijver dit boekje schrijft. Het moet binnen week bezemschoon opgeleverd worden, aldus het dwangbevel van een projectontwikkelaar. Een voor een ziet de schrijver zijn medebewoners vertrekken, hijzelf verlaat als laatste de inmiddels verlate woning.

Heeft die laatste week in dat steeds legere huis een echt ‘Mei’-boek opgeleverd? Niet per se. Maar het nodigt wel uit om gedurende één maand eens anders naar de tijd en de wereld te kijken. En dat was nou net de bedoeling van die hele reeks.

Jan de Jong

Arjen van Veelen – Mei. Das Mag, Amsterdam. 136 blz. € 19,99.