De moed van Lidija Tsjoekovskaja

Tussen 1965 en 1974 ontpopte Lidija Tsjoekovskaja (1907 – 1996) zich tot een van de moedigste Sovjetburgers, door publiekelijk – met open brieven, telegrammen en redes – stelling te nemen tegen onderdrukking van het vrije woord, tegen de leugens in de Sovjetpers, tegen de manipulaties van de Sovjet-Schrijversbond en tegen collega’s die zich lieten lenen voor hetzes tegen schrijvers die van anti-sovjet-propaganda werden beschuldigd. Voor Uitgeverij AAH vertaalde Emma de Klerk die brieven, die gebundeld zijn verschenen onder de titel Het open woord.

Tussen midden jaren 1930 en 1953 deed Tsjoekovskaja niet aan zulke kritiek, althans niet publiekelijk. Geen wonder, want dat was de periode waarin Stalin de Sovjet-Unie in een stalen greep hield en openlijk kritiek uitoefenen gelijkstond aan een enkeltje Goelagkamp of nog erger. In 1938 werd haar man Matvej Bronstein gearresteerd en, naar pas later bekend werd, kort daarna geëxecuteerd. Waarom? Het werd haar niet verteld en ook later is het nooit opgehelderd, maar vermoedelijk werd het feit dat hij zijn achternaam deelde met Trotski hem fataal.

In 1953 stierf Stalin. Nadat Chroetsjov de strijd om de opvolging had gewonnen, liet hij de Goelag-gevangenen gaan, verminderde de repressie en begon zich een periode van dooi af te tekenen, waar ook de kunstenaarswereld dankbaar van profiteerde. De dooi hield aan tot 1964, toen Breznjev kans zag Chroetsjov aan de kant te schuiven, het roer overnam en een eind begon te maken aan de relatieve culturele vrijheid. In 1965 al werden mensen gearresteerd en veroordeeld wegens ‘anti-sovjet-propaganda’, wat strafbaar was volgens de wet. Die oprekbaar was als elastiek, zodat ‘de organen’ naar believen mensen kon oppakken wegens anti-sovjet-propaganda.

Tsjoekovskaja moet in 1965 hebben besloten niet als tijdens de Stalinjaren nog een keer door de knieën te gaan. Gebruikmakend van haar mogelijkheden als lid van de Schrijversbond protesteerde ze met open brieven tegen de toenemende onderdrukking. Voor het eerst toen de dichter en latere Nobelprijswinnaar Josip Brodski het voorwerp van een lastercampagne werd, georkestreerd door de autoriteiten.

Ik licht haar stellingname eruit tegen de vervolging van de schrijvers Joeli Daniel en Andrej Sinjavski, die tot vijf, respectievelijk zeven jaar strafkamp werden veroordeeld. Elk had onder pseudoniem (Nikolaj Arzjak, respectievelijk Abram Terts) in West-Europa een boek met verhalen gepubliceerd, Daniel Hier is Moskou, Sinjavski Een stem uit het koor.

De wet verbood publiceren onder pseudoniem natuurlijk niet. De Sovjet-wet kende ook geen verbod op publiceren in een buitenland. Wat precies tot de aanklacht van het hebben bedreven van anti-sovjet-propaganda had geleid, vanuit rechtsstatelijk oogpunt een verwerpelijk wetsartikel trouwens, werd niet openbaar gemaakt. Kortom, de arrestatie en de veroordeling van het tweetal kon niet anders worden gezien dan als een stap terug naar de jaren van Stalin. In hun open brief aan de redactie van Izvestia, die in een redactioneel artikel pleitte voor stevige straffen voor Daniel en Sinjavski, haalden Tsjoekovskaja en Kornilov, die de brief medeondertekende, Alexander Herzen aan: ‘de inkt komt hier te dicht bij het bloed, en de woorden te dicht bij het lood.’

In 1966 richtte ze zich in een open brief tot Michail Sjolochov, een brief die ze stuurde naar alle grote dagbladen en tijdschriften in de Sovjet-Unie en aan de schrijversbond. Sjolochov, auteur van onder meer De Stille Don, gold binnen de Sovjet-Unie als een van de grootste schrijvers.

Sjolochov had in 1966 het Drieëntwintigste Partijcongres mogen toespreken en was in zijn rede ook ingegaan op de rechtszaak tegen Daniel en Sinjavski. In de brief vatte Tsjoekovskaja zijn woorden samen:

U vond dat het proces te netjes en te veel volgens de wet verliep. U had gewild dat rechters over Sovjetburgers zouden oordelen zonder zich te laten belemmeren door het wetboek en dat zij zich niet door wetten, maar door ‘rechtsbewustzijn’ hadden laten leiden.

Dit pleidooi voor justitiële willekeur en wetteloosheid leidde Sjolochov naar het standpunt dat de twee schrijvers veel te licht waren bestraft, waarna hij de kogel suggereerde door er op nostalgische toon aan te herinneren hoe dergelijk verraad (Sjolochov liet nadere precisering achterwege) in het Rode Leger in oorlogstijd zou zijn bestraft.

Tsjoekovskaja’s brief werd in de Sovjet-Unie in 1966 nergens gepubliceerd, verscheen vervolgens in het buitenland en vond als tamizdat (van tam = daar, elders) alsnog een weg naar Russische lezers. Het is een schitterende brief, die wordt gekenmerkt door gietijzeren logica en een even beheerste als rake stijl en die, zonder te zinspelen op karakterzwakte, van Sjolochov in ethisch-morele zin niets overliet. Of het de brief was die het ‘m deed, weet ik niet, maar het idee is aanlokkelijk: Sjolochov heeft geen letter meer gepubliceerd nadat hij kennis had genomen van de inhoud.

Tsjoekovskaja kwam later ook op voor Andrej Sacharov en Aleksandr Solzjenitsyn, maar ook voor in West-Europa minder bekende ‘dissidenten’, om de aanduiding te gebruiken die in de late jaren 1960 in het westen in zwang kwam. Tsjoekovskaja’s brieven vormen een bron om moed uit te putten, moed om op te komen voor het vrije woord en om angst weg te slikken voor machthebbers die macht boven wet stellen.

In 1974 kwam een voorlopig einde aan haar epistolaire activisme. In dat jaar werd ze uit de Schrijversbond gegooid, waardoor het haar aan mogelijkheden ontbrak om iets gepubliceerd te krijgen in de Sovjet-Unie. Haar afscheidsrede staat afgedrukt in Het open woord. In 1987 trad ze weer op in de openbaarheid, tijdens een herdenking van Boris Pasternak. In 1988 werd ze weer opgenomen in de Schrijversbond. In 1991 protesteerde ze publiekelijk tegen het militaire optreden van het Rode Leger in Litouwen.

Van Tsjoekovskaja’s literaire werk zijn eerder twee romans uit de jaren 1930 en 1940 vertaald, Het verlaten huis (De Arbeiderspers, 1968) en Duik in de diepte (Van Oorschot, 1973). Verder publiceerde De Arbeiderspers in 1982 Tsjoekovskaja’s herinneringen aan haar vriendin Anna Achmatova, Ontmoetingen met Anna Achmatova, 1938 – 1962. Deze titels zijn alleen nog antiquarisch verkrijgbaar, maar wie weet, misschien leidt de verschijning van Het open woord tot heruitgave.

Hans van der Heijde

Lidija Tsjoekovskaja – Het open woord. Vertaald door Emma de Klerk. Voor- en nawoord Gerrit Jolink; eveneens opgenomen het voorwoord van N. en S. Sjoelejko bij de New Yorkse uitgave Beth Holmgren, Vrouwelijke auteurs in de tijd van Stalin. AAH, Amsterdam. 182 blz. € 18,50