Meer dan zee

De debuutbundel Gezwommen worden van Anke Senden gaat over de zee. Op het achterblad staat: ‘Wie maakt de zee tot wat ze is?’ en: ‘Anke Senden (1994) houdt van zee en water, en vindt dat een bijzonder goed uitgangspunt om er gedichten over te schrijven.’ In diverse recensies staat dat Senden de zee van verschillende kanten benadert en dat origineel doet. Dat is op zichzelf knap, want een gedicht over de zee wordt al snel cliché. Toch doet vooral de nadruk op de zee de bundel te kort. Het gaat over meer, niet alleen over andere plekken als het strand, maar er wordt nagedacht over stoelen. Hier en daar is zelfs liefde te bespeuren. Veel gedichten zijn associatief: de sprongen zijn te volgen, maar niet helemaal te begrijpen, zoals in:

ik heb nog voor meeuw gestudeerd
toen ik dacht de standvastigheid
te kunnen volhouden als een rots
die dient om de zee te breken

het water brak geen enkele meeuw,
behalve mij, ik ben niet onderlegd
in breedgevleugeld op alles neerkijken,
ik kan niet hoog in de wind hangen
terwijl onder mij in de vloed het strand
het leven laat, ik beheers hoogstens
het bloedrode krijsen dat iets
over vliegen verraadt

In de eerste regel wordt al duidelijk dat dit gedicht niet letterlijk begrepen moet worden. Niemand studeert voor meeuw, maar blijkbaar heeft een meeuw bepaalde eigenschappen die nastrevenswaardig zijn. In de eerste strofe staat nog een metafoor: ‘als een rots’. Toch is het ingewikkelder: de ik dácht als een rots standvastig te kunnen zijn, een zee te kunnen breken. Dat lukt blijkbaar niet. Dus als het niet lukt om een rots te zijn, dan maar een meeuw. De zee is daarmee een overweldigende, negatieve kracht, de rots een manier om die kracht te weerstaan, de meeuw een manier om die kracht te ontvluchten, te ontstijgen. Helaas voor de ik, faalt ze ook in haar meeuwstudie. Zij is de enige meeuw die gebroken wordt door de zee. Het lukt haar niet te vliegen, te vluchten. Het enige wat haar wel lukt is het ‘bloedrode krijsen’, een nieuw begrip dat een lezer meteen begrijpt. Er zit zowel een verlangen in als wanhoop. Het gedicht laat veel ruimte voor interpretatie, maar kan op een gevoelsniveau ook meteen begrepen worden. Senden kan ook nog nadrukkelijker met de taal spelen:

er was één stoel naar zee en hij was
bezet, bezet waren voorts de stoelen

voor het toilet, en die voor het loket,
dat van de dienst van deze zaken, en
de dienst van alle andere zaken, bezet

raakten langzaam ook de vloertegels
en het licht dat door de ramen,
bezet raakte ieder woord dat ik ging
zeggen, iedere letter van elk alfabet

toen kwam die aankondiging, bezet
raakten de daken, door de minuten
in sluipschutterspak, men kwam
een stoel halen, een andere werd
in de plaats gezet,

ook bezet

Dit gedicht is het eerste in de reeks ‘choreografie voor stoelen, vlieger en zee’ en stoelen op het strand worden op verschillende manieren beschreven, benaderd. Het beeld van een strand waarop alle stoelen bezet zijn wordt helemaal opgerekt, bijna grotesk. De vele herhalingen passen daar goed bij. ‘bezet’ komt zo vaak terug, in regel 5 zegt het iets over regel 5, en over regel 6. Hoe woorden die de ik nog wil zeggen bezet kunnen raken, hoe de daken, het gedicht lijkt bijna uit de bocht te vliegen, maar door de vorm past het nog. De conclusie is ook prachtig. Als slot, het slotgedicht:

toen het water naar boven begon te stromen, heb je
mij opgebeld, iets in de zwaartekracht
is van gedachten veranderd, dat nu alles
anders werd, kon je nu nog vallen,

we gingen buiten staan, de rivieren vloeiden
in de hemel, als het begin van een zin keek
de maan op ons neer, een punt dat niet meer
het einde, maar net het begin, de zee werd
wat boven ons lag, en wij de regen

die in het leven neerviel, de druppels waarin
de lente, de bloesem, waaruit zoveel begon

Bij de eerste regel denk ik aan Remco Campert, aan de rivier die naar boven stroomt. Een personificatie van zwaartekracht in wild. Het is verleidelijk om liefde in het gedicht te lezen. Een je kan ‘vallen’. De ‘wij’ zijn samen druppels waaruit ‘de lente, de bloesem’ kan beginnen, beelden die liefde oproepen. Een beeld om mee te stoeien is: ‘als het begin van een zin keek / de maan’, en ‘keek’ is hier een functioneel enjambement. Iets waar ik aan bleef haken was: ‘een punt dat’, hier had ik ‘een punt die’ verwacht, omdat een punt aan het einde van een zin, als einde van ‘het begin van de zin’ de punt is. Ik leerde echter in de Schrijfwijzer dat in Vlaanderen ‘het punt’ ook gebruikt kan worden voor ‘de punt’. Het is sowieso prikkelend dat in het slotgedicht, zowel ‘het einde’ wordt benoemd, als het begin, ‘de lente, de bloesem, waaruit zoveel begon’, alsof Senden met deze bundel alleen nog maar is ontwaakt, en nog bloeien gaat. Dat klinkt als een belofte.

Erik-Jan Hummel

Anke Senden – Gezwommen worden. Poëziecentrum, Gent. 64 blz. € 22.