Recensie: Jerker Spits – Onder het bladerdak
Een boek vol schaduwzijden
Onder het bladerdak van Jerker Spits begint als volgt: ‘Van alle natuur spreek het bos het meeste tot onze verbeelding. Het is nauw verbonden met onze angsten en verlangens. Het bos is een spiegelbeeld van onszelf. Het bos lijkt tegengesteld aan alles wat ons in een druk leven omringt.’ Ik vond daar wel wat van. Immers: je kunt ‘bos’ gemakkelijk inwisselen voor ‘zee’ of ‘berg’. Werelden van verschil.
De uitgave bevat zeven hoofdstukken, waarin tal van literaire, sociale en geografische geschiedenissen de revue passeren, zoals de legendarische Slag in het Teuroburgerwoud (9 n. Chr.), de beroemde uitgave van Henry Thoreau’s Walden en de afschuwelijke veldslagen in het dichtbeboomde Hürtgenwald tijdens het Ardennenoffensief. Zeer bijzonder is het verhaal van de ‘wilde deerne van Kranenburg’. Op dit landgoed bij Zwolle werd in 1717 een wolfskind gevonden, een negentienjarige vrouw die uit Antwerpen bleek te komen. Aan de zeven hoofdstukken zijn een epiloog, enkele inzichten en een chronologie toegevoegd.
Het ene bos is het andere ook niet. Het Engelse ‘forest’ is van oudsher een afgeschermd terrein, vaak gebruikt als privéjachtterrein van een koning of heer. Met de wildstand zat het in die gebieden dus wel goed. Gedeelten van de Veluwe kun je ook zien als een forest, omdat de nog altijd zichtbare zogeheten koningswegen speciaal werden aangelegd voor de jachtpartijen van koning-stadhouder Willem III (1650-17802). Paradoxaal genoeg was juist de jachtcultuur van de zeer kleine bovenklasse een sleutel tot het behoud van delen van de Veluwe.
Bossen werden ook bedacht. De meeste van de door Jacob (1786-1863) en Wilhelm (1786-1859) Grimm verzamelde sprookjes spelen zich af in een betoverend en mysterieus woud, waar eenvoudige ambachtslieden lieden wonen. De vertellers van de verhalen waren kennissen van de broers en presenteerden hun verhalen als ‘literatuur van het volk’. Gebeiteld in de Romantiek zagen ze het bos als een plek waar de Duitse ziel ooit woonde. In de woorden van Spits: ‘een symbolische wereld van herinnering, gewoonte, nationaal karakter en wijsheid’.
De schrijver wijst erop dat het veronderstelde eenvoudige leven in het Europese bos allesbehalve een sprookje is. De arme bosgrond levert amper middelen van bestaan op en het is er altijd vochtig en koud. Tijdens de expansie van de Europese koninkrijken en de industriële revolutie werden bossen massaal gekapt voor scheeps- en mijnbouw, smidsvuren en stadsverwarming, zodat het leven voor de locals onder het bladderdak nog moeilijker werd. Daarbij was het bos ook een schuilplaats voor roversbenden als die van Robin Hood.
In Nederland was dominee Ottho Gerhard Heldring (1804-1876) een van de eersten die zinvolle investeringen deed op de Veluwe – een waterput en een schoolgebouwtje nabij enkele plaggenhutten – en met de stichting van Hoenderloo een aanzet gaf tot behoud en ontwikkeling van gezond bos. Opmerkelijk: rond 1850 bestond slechts één procent van Nederland uit bos (tegenwoordig is dat elf procent) en dat schrikbarende percentage gold niet alleen voor Nederland. De heren Grimm moesten wel beschikken over een rijke fantasie.
Deze Europese geschiedenissen kun je gemakkelijk transporteren naar de twintigste eeuw, toen enerzijds de bomenkap fabriekswerk werd en anderzijds antropologen en avonturiers naar de tropische oerwouden trokken om vergeten stammen in kaart te brengen of om zo minimaal te leven tussen de veronderstelde nobele wilden. Spannend en ontnuchterend zijn de bevindingen van Napoleon Chagnon (1938-2019). Deze wetenschapper leefde vanaf 1964 met tussenpozen tussen de rondtrekkende Yanomami, een indianenstam in het Amazonewoud. Hij leerde niet alleen hun taal en rituelen kennen, maar was vooral getuige van het gewelddadige bestaan in het meedogenloze oerwoud. Elk stamlid had ernstige littekens op het lichaam, menig man had meerdere moorden op zijn geweten en velen misten een arm of been door slangenbeten of vechtpartijen met concurrerende stammen. Chagnons overtuiging dat het geweld wordt gestuurd door biologie, namelijk vrouwen en voortplanting, gold in de vaak marxistisch georiënteerde antropologie lange tijd als controversieel.
Wat het Nederlandse bos betreft pleit Spits voor wolf-acceptatie. Roofdieren jagen op de zwakke broeders en houden zo de wildstand vitaal. Als er roofdieren in de buurt zijn eten herten minder van het jonge loof, waardoor de aanplant kan groeien. Wolven houden het bos dus gezond. Volgens Spits zijn we niet in meer staat om vanuit de ogen dieren te kijken naar de wereld. Veel schrijvers en kenners vinden dat onze verbeeldingskracht tekort schiet, verwend als we zijn door ons comfortabele leven achter dubbel glas en op verharde fietspaden.
Terug naar mijn constatering, die ik vanaf pagina twee al flauw vond. Onder het bladerdak is een prachtig boek over de duistere, beweeglijke en tegelijkertijd romantische wereld van het bos. Het stemt tot nadenken, omdat het bos van iedereen is. Je betreedt het, neemt een schepje bosgrond en het leven krioelt je in alle schakeringen tegemoet. Dat is toch meer dan een emmertje zee of een brokje berg.
Jaap Krol
Jerker Spits – Onder het bladerdak, Van Oorschot, Amsterdam. 304 blz. € 25,00.