Hoe ironisch is de Dichter des Vaderlands?

Er komt een dezer dagen een avond waarop de titel Dichter des Vaderlands door iets anders wordt vervangen. Op de website van Spui 25 lees ik:

‘Toen Babs Gons werd aangesteld als Dichter des Vaderlands was het eerste dat zij zich afvroeg: is deze benaming nog wel van deze tijd?’

Dat ze zichzelf deze vraag stelde (en het was nog wel de ‘eerste’ vraag na haar aanstelling) verbaasde mij: ik had de titel Dichter des Vaderlands nooit opgevat als ‘van deze tijd’. Voor mij was Dichter des Vaderlands, al vanaf zijn lancering aan het begin van deze eeuw, vooral ook ironisch.

Des Vaderlands was een overduidelijke knipoog, een verwijzing naar de eeuw van genootschappen, naar rederijkers, naar lees- en dichtgezelschappen, naar de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, clubjes die voor de 20e eeuw aanbrak, een bijdrage leverden aan de goede zeden en het culturele leven van Nederland, maar ook erg met zichzelf bezig konden zijn. Des Vaderlands was zo overduidelijk archaïsch, dat kon je  toch alleen tongue in cheek gebruiken?  Vaderlands was Jan van Speijk en zijn ‘Dan liever de lucht in’. De negentiende-eeuwse zeeman die liever met een klap ten onder ging dan dat de Belgen zijn schip zouden bemachtigen.

In de vreedzame dagen aan het begin van deze eeuw waren er in intellectuele kringen Nederlanders noch Belgen te vinden die hun leven voor een ideaal als het Vaderland zouden geven. Haha, ik ben d’r gek, doe mij maar een tweede espresso macchiato.

Dat Rutger Kopland weigerde om de eerste Dichter des Vaderlands te worden, maar Gerrit Komrij gretig ja zei, bevestigde voor mij het beeld van ironie bij deze titel. De titel Dichter des Vaderlands past alleen die dichter met het hart van een nar.

Ik heb me vergist, zoals ik me in veel heb vergist in de afgelopen maand.

De ironie is dood, leve de ernst.

Dit had ik nog niet getypt of R. bracht me een tweede kop koffie. ‘Dat is grappig,’ zei hij, ‘In Onze Taal schreef ik een stuk over de rol van ironie bij taalverandering: Eerst voor de grap, daarna serieus.’ Voor ik het doorhad begon hij zijn artikel samen te vatten. Zou dat nu ook met Dichter des Vaderlands zijn gebeurd? dacht ik half luisterend naar zijn betoog.

‘Wanneer alles serieus is, winnen rancune en misleiding terrein,’ antwoordde ik.

‘Waar slaat dat nu op,’ reageerde hij fel.

‘Niet op jou!’ antwoordde ik schuldbewust. ‘En niet op de titel Dichter des Vaderlands! Maar op dit tijdsgewricht waarin ironie lastiger herkend wordt, misschien zelfs verdwijnt. Serieuze tijden verdragen geen ironie en helaas ook geen mensen die leven voor een tweede espresso macchiato.’

R. vroeg of ik dit nu ironisch bedoelde en of ik espresso macchiato gebruikte vanwege het gedoe rondom een inzending voor het Eurovisiesongfestival?

‘Ik maak me vooral zorgen.’

Ik vertelde van een goede vriend die Europa vergeleek met het dorp van Asterix. Zolang de Romeinen geen bedreiging vormen, zijn de dorpelingen vooral met elkaar bezig. Vrij onschuldig gekissebis, weinig productief. Bij existentieel gevaar is er die toverdrank. Maar voor Europa bestaat er geen toverdrank. Alleen dat oer-menselijk vermogen dat eeuwen terug gaat en onze soort bracht waar die nu is. Het vermogen je eigen belang te parkeren, en samen te werken. Kleintjes winnen het dan samen van een grote.

Ik verlang terug naar de luxe van ironische tijden. Nee, ik wil in deze serieuze tijden de ironie blijven koesteren als vorm van beschaving. R. lachte mild en nam een slok van mijn koffie.

Daarom hou ik hoop. In Spui 25 komt een vlammende oproep om een front te vormen tegen alle desinformatie, ondermijning en haat die ons uit elkaar spelen. We houden het op Dichter des Vaderlands, waarom zouden we onze energie besteden aan schisma’s waar verder niemand van wakker ligt?  Of, vooruit, er is ook plaats voor een fraaie nieuwe titel die net zo ironisch is en net zo doordrongen van zelfspot – geschikt om het goede en het juiste te zeggen, passend op dit moment, passend in deze tijd.

Eric de Rooij