De kookaburra lacht

(De emigratiejaren van de dichter Koos Schuur, 1951-1962)

Koos Schuur verbleef van 1951 tot kerstmis 1962 in Australië. Vanuit deze ver van Europa geïsoleerde samenleving schreef hij brieven aan vrienden als Jan G. Elburg, Salvador (Mike) Hertog, Bert Schierbeek, Gerard Diels en de Bezige Bij-uitgever Wim Schouten. Dichterlijke brieven en persoonlijke brieven. Een selectie van de brieven werd uitgegeven onder de titel En de kookaburra lacht (1953), waarvan in 1966 een tweede, uitgebreide druk en in 1988 een derde druk verscheen onder de titel De kookaburra lacht. In Australië schreef Schuur ook gedichten over ‘de emigrant’: Fata morgana voor Nederlanders (1956). Zowel de ‘huilbrieven, zieke brieven, krijtbrieven, kankerbrieven’ als de poëzie geven een inkijkje in de ziel van een verweesde emigrant.

Foto van Koos Schuur op de achterflap van ‘En de kookaburra lacht’

‘Een dichter emigreert’ luidt de kop van een artikel in De Telegraaf van 28 februari 1951. Een dag eerder vond een groots afscheid plaats ten huize van De Bezige Bij in aanwezigheid van onder anderen Adriaan Roland Holst, J.C. Bloem, Jan G. Elburg, Gerrit Kouwenaar, de schilder Melle, Gerard Diels, en – de enige vrouw die genoemd wordt – Henriëtte van Eyk.

Wat bezielde Koos Schuur om met zijn vrouw Caroline (‘Pauk’) Bigot en twee kinderen (Jan en Kees) op 4 maart 1951 naar Australië te vertrekken? Hij genoot in Nederland bekendheid als oprichter van het literaire tijdschrift Het Woord, had enkele dichtbundels op zijn naam staan (waaronder Herfst, hoos en hagel -1946) was bevriend met enkele Vijftigers en werkte als redacteur bij De Bezige Bij.

Al die vrienden liet hij achter om als mister nobody in Mona Vale aan de kust iets ten noorden van Sidney tussen de cultuurloze Aussies neer te strijken. Pas tegen het eind van het brievenboek somt Koos Schuur een aantal redenen op voor zijn vertrek uit Nederland. Zijn vrouw dreigde met een scheiding. Koos wilde het huwelijk redden en in Australië opnieuw beginnen. Daarnaast was Nederland hem te benauwd geworden. Na terugkeer uit Australië, kerstmis 1962, vertelde hij in een interview in het Algemeen Dagblad (31 januari 1963) wat hem werkelijk dreef: ‘Na de oorlog wou iedereen weg, zegt hij, ‘en er waren ettelijke redenen voor. Maar zodra was je onderweg, of die redenen bleken futiel te zijn. Je wou weg uit angst voor een nieuwe oorlog.’

In Nederland had hij ‘alles’ bereikt, als dichter. Maar wie was de persoon Koos Schuur nu eigenlijk? Aanvankelijk blijft hij als krantenopmaker nog dicht bij het woord, maar als huisschilder kan hij het dubbele verdienen: ‘Het vreemde van Australië is, dat de man-in-overall veel meer in tel is dan de man-met-witte-boord.’ Het werk is bovendien gezonder dan het zetten ‘met de inkt-en-lood-vingers in een benauwd drukkerslokaaltje’. Uit Fata morgana voor Nederlanders:

dit is een land voor emigranten
er is altijd wel werk te vinden
maar niet voor smetteloze boorden
maar niet voor goedverzorgde handen
maar niet voor gestudeerde hoofden

Tegenover de waardering voor de arbeider, de werkende emigrant, staat de cultuurloze Aussie, die ver af staat van de Europese cultuur. De wereld is ver, ‘verder dan ver / en verder dan verder dan ver’:

dit is een land voor emigranten
een land van leegte een land zonder einde

Hij woont met zijn twee jongens in bij een gezin en werkt lange dagen. Maar het blijft sappelen. De opdracht van het ministerie van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen in 1951 voor een gedichtencyclus (ƒ 800,-) is een welkom geschenk uit Nederland. Zijn lettervrienden zijn hem nog niet vergeten. Misschien kan hij een tweedehands motorfiets (Norton) kopen, dan hoeft hij niet meer elke dag met die bloody bus heen en weer naar zijn werk. Hij raakt steeds meer verweesd, al sturen vrienden hem kranten, tijdschriften, dichtbundels.

Australische kunstenaars noemt hij ‘provinciaal’, klein, ‘insular art-life’, groepjes dicht bij elkaar in het enorme land:

In een land zo wijd
is iedereen blind
in een land zo eindeloos en warm
is iedereen doof voor het schreien
van kinderen overzee
in een land zo groot
is iedereen leeg.

Ondertussen probeert hij er het beste van te maken. Het avontuur en de grootse natuur (dieren en insecten) zijn altijd nog beter dan Amsterdam of zijn vroegere provincie Groningen. Hij wil weten wie hij is, hoe ver hij komt als bloody foreigner. Emigrantzijn is ‘langs de straten lopen en niet gezien worden; mensen groeten en niet gekend worden; met mensen spreken en het ene oor in en het andere uit’. De emigrant dreigt verloren te gaan in de weidsheid van het immense eiland. ‘Als de wereld zo wijd is, is de hartslag hoorbaar.’ Gelukkig is er de sentimentele jazz, die ontspant en troost.

De brieven getuigen van gemis. Dat kun je je als Europeaan niet voorstellen, schrijft hij aan Bezige Bij-uitgever Wim Schouten, ‘want hier is geen cultuur, maar dan ook helemaal niets en niets en nog eens niets’. Australië is groots, mooi, ruig, maar leeg. Net zo leeg als de conversaties: ‘O australia’s such a nice country en such a big country and so beautiful. And did you see the Bridge, greatest bridge of the world; and did you see our beaches, most famous beaches of the world; and did you see the country, greatest and most bloody lonesome country in the world. How do you feel about it?’

‘Koes Skjoer’ (‘How do you pronounce your name in Dutch?’) heeft niet zozeer heimwee naar Nederlands als wel heimwee naar enkele personen (‘die ik ook per brief kan bereiken’) en naar ‘cultuur’. In zijn zoektocht naar Koos Schuur blijft hij, ondanks zijn leven als arbeider, een lezer, brievenschrijver en dichter. Hij wisselt met enige regelmaat tussen huisschilder en opmaker en editor van pulpdetectives. Baantjes die hij soms combineert om meer te verdienen voor zijn kinderen, als hij er na het plotselinge vertrek van zijn vrouw alleen voor staat.

karolien droop o karolien droop o
is van haar huwelijk gedrost
en van haar twee hollandse kinderen
want dit was een nieuw land en een nieuw leven
en dit was bij god een nieuw begin

Wat vindt hij ervan dat zijn kinderen opgroeien in een vreemd cultuurloos land en er de taal leren en het Nederlands verleren? Over die gespletenheid laat Schuur zich niet uit. Zijn kinderen zijn ook geen reden om terug te keren naar Nederland. Hij wil nog steeds uitvinden wie hij is, in zijn zoektocht naar een nieuw leven. Hij zal in 1957 in Australië zelfs opnieuw trouwen. In het beeldarchief van het Literatuurmuseum bevindt zich een foto van Schuur samen met Marian Wouters en hond voor een blokhut in de buurt van Omeo Highway en een foto samen met zijn vrouw in de Kurrajong Valley.

Op de achterflap van de tweede druk van De kookaburra lacht (1966) zien we Koos Schuur met cowboyhoed. In de kom van zijn handen probeert hij met een benzineaansteker een sigaret aan te steken. Een stoere foto, als een still uit een western. Maar hij is a lonesome comboy far away from home, die wordt uitgelachen door de kookaburra. ‘Een duivels en wraakgierig lachen,’ schrijft hij aan Bert Schierbeek. ‘Men zegt dat ze speciaal samenkomen om elkaar grappen te vertellen, zeer lugubere grappen, erger dan surrealisme.’

Tijdens mijn verblijf in Australië in 1979 had ik – met dank aan Koos Schuur – een speciaal oog en oor voor deze impertinente lachvogel. In een half jaar doorkruiste ik het enorme land per trein, vliegtuig, auto en bus. Mijn reisdoel was De stad in het midden, de titel van de verhalenbundel van Tim Krabbé: Alice Springs. De plaats stond als zwarte stip in het midden van de gele kaart van Australië op het omslag. In Broome was ik enige tijd tuinman bij een autodealer voor wie ik een gloednieuwe Kingswood van Perth naar Broome had gereden over honderden kilometers rode zandweg. Tegen de avond verschenen er enorme kangoeroes, die als schimmen uit het dodenrijk tegen de achtergrond van een roodblauwe hemel over de weg dansten. Op een dag ging ik met Bill mee op krabbenvangst en waande ik mij Joop Waasdorp in Het naakte leven.

In die tijd debuteerde ik met een reisfeuilleton in het Limburgs Dagblad. Aflevering 4. luidde ‘De kookaburra lacht’. Na een lift van een vrachtwagenchauffeur op een ‘Road Train’, stond ik in de drukkende hitte langs de weg. De hengsels van mijn reistas sneden in mijn schouder en juist op dat verstilde moment, in de totale leegte, klonk de hatelijke lach van de kookaburra.

‘Het leven van emigranten,’ schrijft Schuur aan Wim Schouten, ‘gaat niet over rozen en zeker in Australië niet waar ze eigenlijk nog steeds moeten beginnen met de opbouw van een organisatie ter ontvangst van emigranten terwijl er toch zeker al een half miljoen zijn binnengekomen.’ Alsof het over de huidige IND in Nederland gaat en de organisatie rond migratie. Schuur vervolgt: ‘Deze organisatie komt natuurlijk nooit tot stand en zo vallen ze van de ene rotzooi in de andere en de enige raad die ze erop wisten was: de emigratie stop te zetten.’

Na terugkeer in Nederland publiceert Schuur in 1963 het verhaal ‘Piëdestal voor een gastvrouw’ in De Gids over een zomers kerstbezoek (‘een hels hete kerstmis’) samen met zijn tweede vrouw ‘M.’ [Marian Wouters] aan de familie Ingram op een ‘sheepstation’ in Australië. ‘Om half elf staat Toby met stropdas, colbertjasje en hoed bij zijn oude Holden.’ Lange tijd de enige auto die in Australië werd geproduceerd. Opnieuw ervaart Koos Schuur de onmogelijkheid om in Australië een gesprek te voeren, ‘al is het dan maar over schapen en paarden en land’. Het gesprek valt telkens na enkele minuten dood. De gezinsleden spreken hun eigen taal met elkaar: ‘In een jargon van mensen die een kleine afzonderlijke gemeenschap vormen zonder contact naar buiten: twee woorden in plaats van een hele zin, zinnen van ogenschijnlijk louter klinkers en dan met schrille schreeuwstemmen.’ Stemmen waarin frustraties doorklinken, maar ook plezier, plagen, kwinkslagen. De taal van vertrouwde verstandhouding.

De grootmoeder is lang geleden op deze plek over de ‘track’ met paard en wagen aangekomen. Schuur heeft bewondering voor de puurheid en bescheidenheid van deze vrouw. The old man van de familie is nog nooit in het nabijgelegen Sidney, of verder weg, in Melbourne geweest. Hun leven is werken, overleven op deze plek. Met elkaar en de dieren. Na thuiskomst hakt Schuur met een bijl wat takken om er een surrealistisch bouwsel van te maken: een piëdestal voor old misses Ingram.

Na terugkeer in Nederland trad Schuur weer in dienst bij De Bezige Bij tot hij in 1967 overstapte naar een baan bij de boekenclub ECI. In 1966 was het huwelijk met Marian Wouters ten einde gelopen. Schuur trouwde in 1968 met Tineke Kaspers. Uit dit huwelijk zouden drie kinderen worden geboren. Hollandse kinderen, die in Nederland opgroeiden. In Novemberland, zoals zijn vroegere dichtbundel uit 1943 heet (ook opgenomen in Herfst, hoos en hagel), ‘Opgedragen aan de Groninger Veenkoloniën’:

Dit is mijn land: onder pastellen luchten
liggen de akkers eindeloos en triest;
de wind neemt aanloop tot al wijder vluchten
en, spelend rond een eenzaam huis, verliest
hij telkens even aarzlend zich en briest

(…)

Dit land is van den wind en van den regen
en van de wolken en den horizon;

Nico Keuning