De stuwende kracht van het verlangen

Als kind zag de Vlaamse schrijver, dichter en radiomaker Bart Stouten op een bibberend zwart-wit tv-schermpje voor het eerst een Japanse film, ook nog eens een visionair werk van de beroemde regisseur Yasujiro Ozu. Zijn fascinatie voor Japan was geboren. En dan vooral het fijnzinnige, mysterieuze land van de rijzende zon. Zonder het precies te kunnen duiden werd een binnenlicht ontstoken. Een eerste gevoel van connectie, met een mentaliteit, met een levenswijze, met een visie op het leven, op het individu, zen zo men wil. De fascinatie groeide in de loop der jaren, werd gevoed met cursussen, met een poging om de taal machtig te worden. In de roman Zonde van de hemel, de uitgever noemt het een autofictieve vertelling, voert Stouten een personage op dat verdacht veel op de schrijver lijkt.

Stouten: ‘Ik heb lang gezocht naar de ultieme vorm, schreef heel veel verschillende versies tot ik aanvoelde dat ik het verhaal moest omkeren als een zandloper. Ik voel me niet thuis bij ‘entertainment-literatuur’. Ik wilde een boek dat in de diepte graaft, dat peilt naar de donkere krochten van de psychologie. Van daaruit moest de spanning komen, niet van een bepaald plot. Bij dergelijke teksten heb je een ontsnappingsluik, terwijl ik de lezer gevangen wil houden in de tekst. Ik heb er lang over gedaan, omdat ik me ook wel bewust was van de kwetsbaarheid.’

‘Mijn taal, mijn poëtica is ‘doorgebroken’ toen ik als zevenjarige een sterke, heel eerlijke openbaring had in Engelberg in Zwitserland. Van daaruit is als het ware een hele poëtische wereld weggevlogen. Ik was op vakantie met mijn ouders, de berglucht zou wonderen doen voor mijn astma. Mijn moeder en ik wandelden langs een waterval, enorme pakken sneeuw donderden neer. En tegen dat decor zat middenin een grote weide een Japanse jongeman gitaar te spelen, Bach om precies te zijn. Op zich al een heel bijzondere ervaring, maar die jongeman wenkte mij en hij schreef mijn naam voor me op in karaktertekens. Een visioen van een utopische vriendschap. Ik voelde me indertijd niet erg thuis bij mijn klasgenoten, bezag de wereld toen waarschijnlijk al net iets anders, had andere interesses. De ontmoeting is me altijd bijgebleven, als een soort fata morgana. Het heeft iets wakkergeschud.’

‘In Zonde van de hemel heb ik als het ware het contrast uitgewerkt. Toen ik een jaar of vijfentwintig was ben ik naar Japan gegaan. Ik wilde weleens weten hoe het daar nu werkelijk was. Mijn moeder had verteld over de Edo-tijd: Geisha’s, Samoerai, Shoguns enzovoort. Ik kende alleen maar dat soort esthetisch Japan, wat natuurlijk wel bestaat en in Japan ook gecultiveerd wordt. Ik had een drang om kennis te maken met het ware Japan, de realiteit van de straat. En op een bepaalde manier ook met mijn ware zelf. Niet voor niets heeft het daarna nog jaren geduurd voordat ik er zodanig intens over kon schrijven, voordat ik ‘mijn taboe’ durfde te tonen. Maar ik denk dat een schrijver die duik in de diepte moet durven nemen, anders heeft het niet veel zin.’

‘De ambiguïteit zit al in de titel. Zonde in de zin van boete, maar ook zonde in de zin van een gemiste kans. Jammer van de hemel. De hemel is in die zin het visioen, de fata morgana. Het boek vertelt over het doorbreken van de wensdroom, van het op afstand opgebouwde beeld van Japan ook. Een wake up call. Ik kwam aan in Tokio en het eerste wat ik zag op een druk kruispunt in de uitgaanswijk was een man die onder een viaduct in een kartonnen hutje woonde. Toen ik een jaar later terugkwam verbleef hij daar nog steeds met zijn hele goed geordende hebben en houden. Ik heb het op deze persoon gebaseerde personage in mijn roman Yasujiro genoemd, omdat ik een ode wilde brengen aan de grote regisseur achter het visioen, de filmmaker Yasujiro Ozu. Zoals altijd zijn de personages optelsommen van de mensen die ik tijdens mijn bezoeken heb leren kennen. Zoals elk mens eigenlijk ook een optelsom is.’

‘Die dakloosheid op zich vond ik al bijzonder. Tokio, de stad met heel veel prikkels, leek dit fenomeen weg te drukken. Ik leerde daar een jongeman kennen die verschillende levens leidde. Hij was onder meer een geliefd radiomaker. Zelf werkte ik toen nog niet voor Klara, de klassieke radiozender van de VRT, maar voor een lokaal station. Daarnaast was ik dramaturg bij hoorspelen voor de VRT. De ontmoeting met de dj in Tokio heeft me erg beïnvloed. Zijn aanpak inspireerde me tot mijn eigen poëtische invulling van mijn radioprogramma. Via deze jongeman heb ik een totaal onbekende Japanse wereld leren kennen. De gaybars in Tokio bijvoorbeeld, die niet met die in het westen zijn te vergelijken. Er zijn strakke omgangsvormen. De obers in Tokio hebben een sociale, moraliserende functie. Japan is als een bloeiende kersenboom. De bloem de omgangsvorm, Tatemae, het sap van de boom, dat je niet ziet, dat is het echte leven: Honne.’

‘Wanneer een Japanner in contact komt met een buitenlander kan er geëxperimenteerd worden. Dan hoeft hij zich niet aan die omgangsvormen te houden. De in de roman beschreven straatsex heb ik zo ongeveer meegemaakt. Iets dat je totaal niet ziet aankomen, een overval haast. Nu ben ik ook ietwat naïef. Er gebeurden een heleboel dingen die het platonische, esthetische beeld van Japan helemaal ondersteboven haalden. Een bevallingsparty bijvoorbeeld. Ja, het is in zekere zin een coming-of-age boek, maar het gaat ook over het bevallen van een boek en over iets dat je niet ziet aankomen, namelijk een jongeman die een relatie wil beginnen en die eigenlijk naar het westen wil komen. Een jongen die het daar wel gezien heeft, zich afgesloten heeft. Zodra je je dat realiseert denk je dat je daar geen aandacht aan hoeft te geven, maar het achtervolgt je wel, kan grote consequenties hebben. Een Japanner van wie de wensdroom, van wie de projectie, het fata morgana oplost, verdwijnt. Ik wil het niet ‘schuld’ noemen, maar het zorgt voor iets dat onverwerkt is.’

‘Ik heb mezelf door Japan, door de contacten die ik daar heb gehad, veel beter leren begrijpen. De wisselwerking tussen utopieën. Tegelijkertijd heeft het personage Yasujiro een verhouding met de No-actrice Akemi, wordt hij er eigenlijk door haar onderhouden. Het No-theater is een mannenwereld, maar al in de dertiende eeuw drongen vrouwen er zich naar binnen. Mijn personage is androgyn, zit zo’n beetje tussen man en vrouw in, woont in een achterstandswijk. Op die manier kon ik die kant van Tokio ook belichten. Er ontstaat een spanningsveld tussen mij, pardon, tussen de verteller, Yasujiro en Akemi. Een schimmenspel, een driehoeksverhouding. Zonde van de hemel is ook een ode aan regisseur Ozu, bekend van zijn Tatami-shots. De camera wordt heel laag geplaatst. Wanneer ik op het hutje van mijn dakloze vriend pas, gebruik ik net zulke shots, beschrijf Tokio vanaf trottoirhoogte. Liefhebbers van Ozu zullen meer elementen herkennen.’

‘Daarnaast intrigeerde mij aan de dakloze Yasujiro zijn spontaniteit, zijn enthousiasme, zijn ongekunsteldheid. Hij neemt de wereld veel gemakkelijker op. Die zoektocht naar die onbevangenheid, die eenvoud, is een rode draad in de roman. In eerdere versies begon ik bij mijn eigen fata morgana, mijn jeugdervaring in Zwitserland. Pas na vele pogingen begreep ik dat ik het om moest draaien om uiteindelijk uit te komen bij de ware drijfveer. Ik heb mijn boek geopend met de zelfmoord van Yasujiro en pel daarna laag na laag af. De geboorte van een relatie. Het bevallen van een boek is in zekere zin ook het bevallen van een schrijverschap.’

‘Er zijn drie religies in Japan: Boeddhisme, Confucianisme en Shintoïsme. Het laatste gebruik je bijvoorbeeld om te bidden voor examenuitslagen. Met het Confucianisme kan je bepaalde morele kwesties recht breien, Boeddhisme gebruik je bij de dood. Het opgaan van het ego in de grote geest. Bij een Japanse tempel staan altijd twee leeuwen. Een met een open bek, een ander met een dichte. Daarin worden de goede dingen bewaard. De open bek is om het kwaad uit te stoten. Dat probeer ik ook in de roman, hetgeen als het goed is troost voelbaar maakt voor de lezer. De zoektocht naar harmonie, naar evenwicht.’

‘Bij eerdere boeken, zoals bij het schrijven van Het huilt voor jou, kwamen elementen van wat ik in Zonde van de hemel heb uitgewerkt al steeds in mijn achterhoofd terug. Ik heb dit boek, dit verhaal, deze zoektocht jaren meegedragen, er tussentijds veel over nagedacht hoe ik het thema moest uitwerken. Dit kon alleen maar werken in deze vorm, een doorlopend verhaal met af en toe een witregel. Bijna op een soort ‘automatische piloot’, een lange bewustzijnsstroom. Je moet je durven overgeven aan het avontuur van het schrijven, het tijdelijk verliezen van de controle. Ik laat me in het boek ook drijven op de dingen die me aangereikt worden.’

‘Je zou Zonde van de hemel mijn ultieme boek kunnen noemen. Tot hier en niet verder, een eindpunt, maar ook een nieuwe start. Ik moet blijven schrijven, blijven onderzoeken. Dat is de aard, de drijfveer van de schrijver. Je schrijft met een publicatie ook iets weg, waarmee ik beslist niet bedoel dat het therapeutisch is. Het is eerder jezelf leegmaken. Ik kan er haast niet meer naar terugkeren.’

‘Het is een open en eerlijk boek, ook over mijn lichamelijkheid. Ik krijg veel positieve reacties, maar daarover zwijgen ze, durven wellicht dat onderwerp niet binnen te dringen. Niet dat het noodzakelijk is. Seksualiteit en zelfdoding zijn wellicht niet de makkelijkste onderwerpen om aan te kaarten. Je wilt wel dat een boek vragen oproept, gaat leven. Je hoopt dat de magie van de overdracht naar de lezer in werking treedt. Er zijn zaken die ik lang heb onderdrukt. Ik werd wel “een brein op poten” genoemd omdat ik te veel vanuit de rationele wereld leefde, dacht en ageerde.’

‘Dat had te maken met beperkingen die ik uit mijn jeugd had overgehouden of geërfd had. [Jong wees geworden, opgroeien in een pleeggezin. GB] De homoseksualiteit, die ik latent wel kende, waar ik me bewust van was, had ik nooit beleefd, misschien zelfs nooit volledig geaccepteerd. In zekere zin kreeg ik in Japan een nieuwe kans. Zoals de Japanners met buitenlanders konden ‘experimenteren’, kon ik mij daar openstellen voor bepaalde aspecten van mijn identiteit die lang onderdrukt waren. Intuïtief voelde ik dat ik daardoor naar mijn ware identiteit zou worden gevoerd.’

‘In Japan heb je de reparatiekunst. Een vaas van keramiek die stuk is, wordt met gouddraad weer hersteld, waardoor er eigenlijk een nieuw kunstwerk ontstaat. In Zonde van de hemel heb ik bepaalde onvolkomenheden proberen te repareren. Geschreven met een melancholie waarin je je kunt koesteren. Niet dat je dat opzoekt, het overkomt je.’

‘Op 7 maart houd ik een lezing in Tokio. Ik ben benieuwd hoe ik nu, na het publiceren van Zonde van de hemel tegen Japan aankijk. Het is in de loop der tijd voor mij een land geworden als alle andere. Het gouden randje heeft het niet nodig. En dat is mooi. Na een zekere tijd moet je inzien wat er echt is, los van wat je wilde zien, van de idealisering. Mijn beleving zal heel anders zijn, zoals het schrijven van het boek ook mijn leven in Antwerpen heeft veranderd. Misschien moet je het verder trekken. Door schrijven verander je de wereld. De stuwende kracht van het verlangen die je überhaupt doet schrijven.’

Guus Bauer

Bart Stouten – Zonde van de hemel. Pelckmans, Kalmthout. 240 blz. € 22.