Recensie: Eduardo Halfon – Tarantula
Oprechte misleiding
Al met de titel Tarantula wordt de lezer misleid. De roman, of novelle, gaat niet over een tarantula, of misschien toch wel, maar dan waar de tarantula symbool voor staat. Wie de lezer misleidt is ook niet helemaal duidelijk. Uiteraard is dat de schrijver Eduardo Halfon, maar ook het personage Eduardo Halfon misleidt de lezer. In docententaal is hier sprake van een onbetrouwbare verteller: een ik-personage waarvan je als lezer niet weet of hij de waarheid vertelt. Vaak hebben deze personages een bepaalde agenda, sinistere redenen om de lezer te misleiden. Het personage Eduardo verdenk ik daar echter niet van. Hij twijfelt aan zijn herinneringen en lijkt dat volstrekt oprecht te doen. De lezer zal ook gaan twijfelen, niet alleen wat er daadwerkelijk is gebeurd, maar ook hoe kwaadaardig het gebeurde was. Halfon zet bepaalde literaire technieken in, waardoor je als lezer, in recensententaal, wordt weggeblazen.
Het verhaal is vrij overzichtelijk: twee jonge broers zijn met hun ouders van Guatemala naar de Verenigde Staten geëmigreerd. De ouders vinden dat de jongens een te grote achterstand tot hun Joodse en Guatemalteekse achtergrond hebben gekregen. Dat geeft Eduardo ook gewoon toe: ‘Ik probeerde het jodendom gewoon te vermijden of uit de weg te gaan. Zoals je stilletjes wegglipt van een feest, zonder een woord te zeggen, zonder van iemand afscheid te nemen.’ De ouders sturen de jongens naar een kamp in Guatemala, zodat ze weer in contact komen met hun wortels. Dat kamp is waar het verhaal begint en eindigt, waarover herinneringen worden opgehaald. De eerste zin ‘Ze schreeuwden ons wakker’ is al een indicatie dat het geen vrolijk kamp gaat zijn. Ongeveer halverwege staan een aantal gruwelijke scènes, zoals:
Geef haar een klap, zei ze tegen een van de meisjes.
Maar het meisje sloeg haar ogen op en schudde zachtjes het hoofd, beduusd en geschrokken. Ik zei dat je haar een klap moest geven, zei de soldate, met de nadruk op ieder woord, zodat we het allemaal goed konden horen. Maar het meisje schudde nog steeds met haar hoofd. Haar ogen waren gesloten. Haar onderlip trilde. Ik zag dat haar teennagels slordig gelakt waren in een kersenrode kleur. De soldate ging pal voor haar staan, nam haar minachtend op en verkocht haar zo’n stevige oplawaai dat het meisje – haar wang gloeide – met haar hand op de grond moest steunen om niet om te vallen. Ga rechtop zitten, zei de soldate onaangedaan, waarna ze zich omdraaide naar het andere meisje en gebood: En nu geef jij haar een klap. Het andere meisje keek naar haar vriendin, die nog steeds het hoofd schudde, alsof ze haar smeekte het niet te doen, hief haar hand op en gaf haar na een korte aarzeling een zachte, haast symbolische klap op dezelfde wang. Harder, brulde de soldate. Het meisje, met net zulke slordig gelakte teennagels in dezelfde kersenrode kleur, aarzelde even maar herinnerde zich toen wat er was gebeurd, begreep wat de consequenties waren van ongehoorzaamheid en verkocht haar vriendin (wellicht haar beste vriendin, met wie ze onlangs in een tent haar teennagels kersenrood had gelakt) nog een klap. Harder, zei ik, brulde de soldate weer, en het meisje hief voor de derde keer haar hand op en gaf haar vriendin voor de derde keer een klap op dezelfde wang, en de dreun van die klap galmde nog lang na in het bos.
Ze huilden allebei.
De soldate greep hen bij hun haar en sleepte hen naar een witgekalkte cel.
Dit is misschien niet de meest originele scène van de roman, maar het kan ook niet veel beter. Erg goed is dat de kleur van de teennagels zo precies is: ‘kersenrood’. Wie zou zo’n vernedering aan kunnen zien, en zich dan iets afvragen over de teennagels? En toch is het precies dat beeld wat de meisjes met elkaar verbindt, en wat deze scène een soort waarheidsgehalte geeft. Juist door dit detail ben je als lezer geneigd om de ik-verteller Eduardo te geloven: dit is te precies om te verzinnen. Als lezer moet je na deze scènes weer opnieuw leren ademen.
Je hebt als lezer het idee dat je Eduardo kan vertrouwen. Hij vertrouwt zichzelf echter niet. Zo denkt hij een tarantula te zien op de kleding van de kampleiding, en later denkt hij te weten dat het een swastika was. Als hij decennia later de kampleider Samuel bevraagt, ontkent die dat er swastika’s op het kamp waren. Eduardo denkt op het kamp te zien dat Samuel een pistool draagt, en later denkt hij dat hij zich vergist, dat het een apparaat is om tatoeages mee te zetten. Een hoofdstukje begint uit het niets met ‘Het was een luger, zei hij.’ Als lezer weet je meteen dat Eduardo Samuel heeft opgezocht, en dat er daadwerkelijk een pistool was. De schrijver Halfon laat die dreiging wat hangen, voordat wordt verteld hoe Eduardo bij Samuel terecht kwam. Een schakel in die ontmoeting is Regina, die als meisje ook op het kamp was. Eduardo en Regina hebben op het kamp uren naast elkaar gezeten, met hun benen tegen elkaar aan. Op Eduardo heeft dat diepe indruk gemaakt, maar Regina weet dat later niet meer. Het zijn allemaal aanwijzingen dat Eduardo oprecht is, maar tegelijkertijd de lezer verwart. Zelfs in de directe waarneming is er sprake van verwarring, bijvoorbeeld in deze scène, die haast hallucinant is, als Eduardo voor het eerst in tijden Samuel weer ontmoet:
Ik liet zijn weekdierachtige hand los zonder die te kussen en zag achter hem een man worstelen om tegen de wind in te lopen, met zijn lange haar verwaaid en in de war. Zijn gelige overjas fladderde achter hem aan en er waren takjes en een paar dorre bladeren tegen zijn bovenlichaam gewaaid, hoewel er helemaal geen wind stond. De man, zo begreep ik uiteindelijk, had gel in zijn haar gesmeerd om het in model te brengen, en op zijn rug, verstopt onder zijn kleren, zat een of andere constructie die de overjas optilde, zodat die leek te wapperen als een lichtgele vlag; de takken en die paar dorre bladeren had hij met lijm op zijn bovenlichaam geplakt. Maar in de illusie die hij met zijn enscenering creëerde, bedacht ik zonder mijn blik af te wenden, bestond alleen dankzij de moeizame, vermoeide stappen van de man. Zijn outfit, hoe onberispelijk ook, was niet voldoende. De performance was onontbeerlijk. Het gevecht was onontbeerlijk.
Die laatste drie zinnen vatten samen hoe Samuel dacht over zijn rol in het kamp. Zo vallen overal in de roman stukken subtiel samen. Sommige hoofdstukjes zijn als kort verhaal ook al nagenoeg perfect. Dat komt doordat Halfon én heel precies is, én geen woord te veel zegt. Ook al worden woorden herhaald, dan zijn die nodig, elk woord is noodzakelijk. Dat is dan meteen ook een groot compliment aan vertaler Marijke Arijs, ook in de vertaling is elk woord noodzakelijk. De roman eindigt troostrijk, en ook weer erg precies, en dat maakt de roman al helemaal compleet. Als we op Tzum boeken met sterren moesten beoordelen, met een maximum van vijf, zou ik bij dit boek verzoeken of ik er zes mocht geven.
Erik-Jan Hummel
Eduardo Halfon – Tarantula. Uit het Spaans vertaald door Marijke Arijs. Koppernik, Amsterdam. 153 blz. € 21,50.